808
wereldoorlog, welke ten overvloede aantoonden dat een goed voor
bereide en goed georganiseerde geneeskundige dienst onmisbare voorwaarde
is voor de oorlogvoering. Het volkomen onjuiste van de door PINKHOF
naar voren gebrachte opvatting als zoude de Off. v. Gez. in wezen niet anders
zijn dan een medicus, die militairen behandelt, werd reeds in de H. P. aan
getoond. Een niet voldoend militair gevormd arts zal in een strijdend leger
weinig goeds en mogelijk veel kwaad tot stand brengen.
De min of meer tweeslachtige officierspositie van den Off. v. Gez. is ten
slotte niet alleen gevolg van de hierboven aangegeven omstandigheden, doch
vloeit voor een deel ook voort uit het feit, dat hij steeds onderworpen blijft
aan zijn Commandant, ook al is deze jonger of lager in rang. Een verhouding
die uiteraard onvermijdelijk is, doch die er mede toe voert dat het nemen
van initiatief of leiding op zuiver militair gebied van den Off. v. Gez. niet
mag worden geëischt of in redelijkheid verwacht.
In zooverre komt het mij voor, dat de veroordeeling van den betrokken
Off. v. Gez. niet te verdedigen is. Een andere vraag is of zijn pogingen om
andere officieren van krachtig optreden terug te houden, in overeenstemming
waren met zijn officierspositie. Ik aarzel niet deze ontkennend te beant
woorden.
Blijft nog de vraag of het doorgaan met het behandelen van zieken in den
ziekenboeg hem als schuld moet worden aangerekend. Daargelaten de vraag
of deze zieken zich op eenigerlei wijze bij de muiterij hadden aangesloten
hetgeen mij niet bekend is acht ik hier doorslaggevend of dit geschiedde
op last of althans met medeweten van den Commandeerend Officier. Zoo ja,
dan is daarin m.i. geen verzwarende omstandigheid gelegen zoo neen, dan
is hij te kort geschoten door dien daarin niet te kennen en te raadplegen.
Is het juist dat er geen ernstige zieken waren (het feit dat één hunner nog
langeren tijd behandeling behoefde, bewijst op zich zelf het tegendeel niet),
dan had hij zich m.i. behooren te onthouden. Een ernstig conflict tusschen
beroepseed en officiersplicht ware dan niet aanwezig en in zooverre de
vergelijking met het geval BEUKERS niet op haar plaats.
De mogelijkheid van een dergelijk ernstig conflict was onder de gegeven
omstandigheden natuurlijk geenszins uitgesloten. Echter in tal van andere
gevallen brengt de beroepseed ons in moeilijkheden bij ervaring leerde ik
die kennen doch het zou mij te ver voeren hier daarop nader in te gaan.
Het is daarom dat ik in het algemeen gesproken tegenstander ben van het
absoluut karakter van den medischen beroepseed en de mogelijkheid van
ontheffing daarvan voor een bepaald geval door een daartoe in te stellen
instantie voorsta. In een militair milieu als het onderhavige en het geval
BEUKERS moet m.i. het bevel van den meerdere die ontheffing geven. Aan
den Off. v. Gez. het recht zich daarna over het hem gegeven bevel te bekla
gen. In leger en vloot zijn alleen bruikbaar officieren, die, als het er om gaat,
alle overwegingen (hoe hoog en eerbiedwaardig deze overigens mogen zijn)
ondergeschikt weten te maken aan de militaire eischen. De medicus, die dit,
om welke reden ook, niet kan of wil worde geen Off. v. Gez. of verlate leger
of vloot zoo spoedig mogelijk, hij behoort daarin niet thuis.
De verhouding van den Off. v. Gez. tegenover de Conventie van Genève
is verder ook aangehaald als mogelijke grond om diens gewapend optreden
tegen de muiters niet aangewezen en zelfs niet toelaatbaar te achten. Ten
onrechte m.i. want deze Conventie staat hier geheel buiten de muiters als
een oorlogvoerende partij te beschouwen ware absurd.
De door den verdediger voor den Zeekrijgsraad gegeven voorstelling be
treffende het achterna hollen van een afgeschoten kogel om den getroffene
hulp te verleenen is meer geestig dan juist. De plicht van den Off. v. Gez.
voert niet zoo ver doch beperkt zich tot de hulp bij eigen partij en wanneer
de omstandigheden dit mogelijk maken, i.e. na afloop van een strijd, eerst
aan getroffenen ter andere zijde.
Ook overwegingen of de Off. v. Gez. wellicht nuttiger werkzaam kon
blijven door zich „neutraal" te houden zijn hier evenmin op haar plaats als
een in tegengestelden zin werkende overweging dat de muiters tijdens hun