809
opstandig optreden geen aanspraak hadden op geneeskundige behandeling
van rijkswege. Elke vorm van opstand tegen het militair gezag moet met
den meesten spoed en de meeste kracht worden onderdruktvoor redenee
ringen en utiliteitsbeschouwingen is daarbij geen ruimte.
Uit het vorenstaande moge blijken, dat naar mijne meening de schuldvraag
in dit geval geenszins als een eenvoudig in bevestigenden of ontkennenden
zin te beantwoorden vraag is en voorts
1°. dat de principieele vraag of een Off. v. Gez. tegenover een geval van
muiterij anders moet staan als de overige bij het geval betrokken officieren
(en onderofficieren door mij ontkennend wordt beantwoord
2°. dat echter bij de beoordeeling van de vraag of op dien grond het
nemen van initiatief of geven van leiding van hem redelijkerwijs kan worden
verwacht, laat staan geëischt, zoowel zijn positie in het militair milieu als
zijn vorming een zoo belangrijke rol spelen dat die vraag niet anders dan
ontkennend kan worden beantwoord, al wijst het uitblijven van eenige daad
wel op het ontbreken van karaktereigenschappen, die in den officier (ook
van gezondheid) moeten worden geëischt
3°. dat een poging activiteit van andere officieren tegen te gaan (op welke
wijze ook) wél strafbaar is en zeker in verband met het vorenstaande
ongeschikt maakt voor den verderen dienst als officier
4°. dat het blijven behandelen van zieken, mits met voorkennis van den
Commandant (en anders is moeilijk aan te nemen), op zich zelf geen bezwa
rend feit is, al ware onthouding (aannemende dat geen gevaarlijke toestanden
bestonden) m.i. juister geweest.
Naschrift. Bij het neerschrijven van deze regels komt mij in het T. v. G.
van 12 Mei onder oogen het stukje van HONIG met onderschrift van
PINKHOF. HONIG begaat daarin m.i. een betreurenswaardige vergissing
door de voorstelling als zouden de muiters als vijand te beschouwen zijn,
terwijl dan de verdere inkleeding mede den indruk zou kunnen wekken als
of de Off. v. Gez. bij zijn behandelen verschil zoude moeten maken tusschen
eigen en tegenpartij. Ongetwijfeld heeft dit niet in zijn bedoeling gelegen,
maar het gevaar, dat het er uit gelezen zou worden, bestaat.
De door PINKHOF daaronder aangehaalde uitspraak uit 1908 is mij niet
bekend, maar zeker is het dat die in geen enkele strijdmacht en door geen
enkele verantwoordelijke autoriteit zou kunnen worden aanvaard."
Thans de uitspraak van het Hoog Militair Gerechtshof, waaruit het volgende
wordt overgenomen.
Overwegende, dat alle beklaagden ook in hooger beroep hebben ontkend
zich schuldig gemaakt te hebben aan overtreding van artikel 143 van het
Wetboek van militair strafrecht en betoogd, dat zij niet opzettelijk hebben
nagelaten de door het belang der zaak gevorderde maatregelen van geweld
aan te wenden, vermits zij van meening waren dat het belang der zaak het
nemen van maatregelen van geweld niet vorderde
overwegende, dat de raadslieden mr. De Neef en Van 't Hof te dien aanzien
beroep gedaan hebben op den wettekst van artikel 143, bizonderlijk op de
plaatsing van het woord „opzettelijk", welke naar hun meening dwingt
tot de gevolgtrekking dat het aan den militair zelf en niet aan den rechter
moet worden overgelaten te beoordeelen, of en zoo ja in hoeverre het belang
der zaak in eenig concreet geval het nemen van maatregelen van geweld
vordert, geeft het Hof toe, dat blijkens het systeem onzer strafwetgeving het
opzet omvat alle bestanddeelen van het strafbare feit, welke volgen na het
woord „opzettelijk", doch deze regel lijdt uitzondering, indien in de wet
zelve voldoende duidelijk tot uitdrukking komt, dat een dier elementen een
objectief vereischte is.