812 Vervolgens overweegt het Hof, in hoeverre de door beklaagden afzonder lijk voor hun houding opgegeven motieven op de mate hunner straf van invloed zijn, waaruit slechts het volgende wordt genoteerd. Al moge de opleiding van de officieren M. S. D. en hun werkkring een geheel andere zijn dan die van de zeeofficieren, hun verplichtingen ten aanzien van art. 143 verschillen niet van die der andere officieren. Bij het in aanmerking nemen van de bijzondere positie van den officier van gezondheid, stelt het Hof voorop, dat ook de officier van gezondheid meerdere is in den zin der wet. Weliswaar heeft beklaagde een beroep gedaan op den geest van de con ventie van Genève, welke den officier van gezondheid non-combattant verklaart, maar vooreerst was er geen oorlog en waren er geen oorlog voerenden, als waarop de conventie betrekking heeft, maar ten tweede aanvaardt de conventie voor den zee-oorlog juist de mogelijkheid, dat het personeel der hospitaalschepen en ziekeninrichtingen gewapend is, mede ter handhaving der orde. Naar 's Hofs oordeel heeft de officier van gezondheid wel als voornaamste taak zijn beroep van arts uit te oefenen onder de militairen, die door hem behooren te worden behandeld, doch als officier heeft hij evenals andere officieren vóór alles te waken voor de handhaving van de krijgstucht. Het bijzondere karakter van het beroep van arts brengt echter mede, dat hij de aan zijn zorgen toevertrouwde patiënten ook onder de meest bezwaren de omstandigheden blijft behandelen en voorts, dat hij desgevraagd zijn medische hulp aan niemand behoort te weigeren, derhalve ook niet aan vijanden en zelfs niet aan muitende militairen, indien de gezondheidstoestand van den zieke die hulp bepaaldelijk vordert. Het verwijt van den zeekrijgsraad, dat beklaagde gedurende de muiterij, medische hulp heeft verleend, ofschoon hij niet wist dat er iemand in oogen- blikkelijk levensgevaar verkeerde, kan het Hof niet juist achten, daar het niet in overeenstemming is met het beroep van arts om een zieke dien hij onderzocht heeft hulp te weigeren omdat er niet of nog niet sprake is van oogenblikkelijk levensgevaar. Het Hof aanvaardt beklaagde's opgave, dat hij door geen ziekenrapport te houden, maar wel de ziekenboeg te bezoeken waar één ernstige patiënt lag, zijn diensten niet ter beschikking der muiters heeft gesteld. Het Hof acht het verleenen van hulp aan personen, die naar beklaagde's oordeel geen muiters waren, niet laakbaar, echter wel de wijze waarop be klaagde dit heeft gedaan. Toen hij door een gewapenden muiter werd tegen gehouden heeft hij blijk gegeven zich bij den toestand neer te leggen, in stede van daartegen met geweld van wapenen op te treden. Het Hof is van oordeel, dat de krijgsraad te weinig rekening heeft gehou den met de bijzondere positie van den officier van gezondheid, terwijl beklaagde zeer weinig militaire opleiding heeft genoten. De bijkomende straf van ontslag uit den dienst, zonder ontzetting uit de bevoegdheid om bij de gewapende macht te dienen den Off. van goz. door den zeekrijgsraad opgelegd werd door het H. M. G. niet overgenomen. M.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1934 | | pagina 78