826
waargenomen. De morgen was helder, het terrein aan 's vijands zijde liep
af naar het kanaal.
Reeds spoedig werd de nadering van den vijand gemeld. Om 8 vom. door
schreden 3 eskadrons en 2 compn. St. Georg. in de richting Heming, terwijl
tegelijkertijd sterke colonnes zichtbaar werden Z. van Folkringerhof, Ibingen
en Reichenthal. Achter de lijn Hablutz-Reichenthal werd artillerie waargeno
men in het terrein, blijkbaar van plan in stelling te komen. De afstand tot
de achterste vijandelijke troepen bedroeg alzoo 9 km., tot de voorste bij St.
Georg 4 a 5 km. De voorste troepen konden dus onder vuur genomen worden.
De veldbatterij en de 3 veldhouwitserbatterijen openden om 8,30 vom.
het vuur op de max. schootsafstanden, resp. 7800 en 7000 m., waarbij de veld
kanonnen echter in hun vuurwerkzaamheid werden belemmerd, doordat
op dezen grooten afstand van bijzondere richtmiddelen moest worden gebruik
gemaakt. Later werd dit vuur versterkt door dat van de mortieren (Max.
schootsafst. 9700 m.).
S bespreekt daarna het resultaat van het vuur aan de hand van uitlatin
gen van de bevelhebbers aan Fransche zijde. Zij beklagen zich over de
ballistische zwakte van hun artillerie, speciaal over de geringe max. dracht.
(N.B. Het Fransche veldkanon schoot 3 km verder dan het Duitsche, de Duit
sche veldhouwitser schoot 1 km., de mortier 3 km verder dan de Fransche
Rimailho-houwitser)Het op grooten afstand geopende art. vuur verhinderde
tenslotte de daar optredende Fransche divisie om zonder meer de enkele
Duitsche compagnieën aan het Rijn-Marne-kanaal te verjagen. Als om
10,30 vom. de Fransche artillerie het vuur opent, wordt zij successie
velijk tot zwijgen gebracht, ook de ter versterking opgerukte Korpsartillerie.
Tenslotte, in de meening verkeerend, dat Gunderchingen zwaar bezet was,
gingen de Franschen over tot het opstellen van een aanvalsplan voor den
volgenden dag, waarbij Gunderchingen uit het Z. O. en Z. W. omvattend zou
worden aangevallen.
Van dezen aanval hebben de Duitschers intusschen niets bemerkt. Om
8 nam. kreeg men opdracht terug te trekken op de divisie, hetgeen in een
zware regenbui geschiedde, zonder dat men achtervolgd werd. De artillerie
had nog tot 6,45 nam. het vuur voortgezet. Zij verloor in totaal 6 dooden en
21 gewondenhet bataljon had slechts 11, meest licht gewonden.
De achterhoede had dus zonder groote verliezen haar taak vervuld en
den vijand 24 uur oponthoud veroorzaakt. Zij heeft dit vrijwel alleen bereikt
door het art. vuur op grooten afstand te openen, waardoor de vijand ge
dwongen werd reeds op grooten afstand tot ontwikkeling over te gaan.
Overigens dient opgemerkt te worden, dat de waarnemingsmogelijkheden
de uitvoering der opdracht zeer begunstigden, zoodat ook het verder oprukken
van den vijand sterk belemmerd werd.
Organisatie en bevelsverhoudingen der artillerie in den aanval.
(Wehr und Waffen Apr.-Mei 1934) door Major a. D. Schneider.
In bovengenoemd opstel wordt het optreden van de artillerie bij den
aanval in den bewegingsoorlog, zooals dit volgens „Führung und Gefecht
der verbundenen Waffen" en „Die Kampfschule" dient te geschieden, minder
juist geacht, en wordt eene nauwere samenwerking met de Inf. bepleit. S.
wijst eerst op de wijze van ontstaan der genoemde voorschriften, nl. op grond
van de ervaringen van 4 jaren oorlog, d.w.z. „stellingoorlog". De wereldoorlog
heeft geen voldoende ervaring gegeven betreffende den bewegingsoorlog.
Het blijkt, dat S. onder bewegingsoorlog eigenlijk verstaat het ontmoetings
gevecht, waarbij dus beide partijen den wil toonen om aan te vallen. Hij
stelt hiertegenover den stellingoorlog, waar beide partijen zich op de verde
diging instellen. Als tusschenvorm wordt genoemd het gevecht om stellingen,
waarbij één partij aanvalt en de andere verdedigt, welke vorm van het
gevecht zoowel uit den stellingoorlog als uit den bewegingsoorlog kan
ontstaan.
Daarna komt S. op de taak der artillerie bij den aanval, en stelt in het
algemeen„Der Kernpunkt der gesammten artilleristischen Angriffstaktik