930
In Frankrijk heeft thans het L. K. (a 3 Div.) 1 Afd. 105 mm. kanonnen en
1 Afd. 155 mm. kanonnen, de Inf. div. (a 3 Regn. Inf.) 1 Reg. lichte Art. a 3
Afdn. 75 mm. kanonnen en 1 Reg. zware Art. a 2 Afdn. 155 mm. houwitsers.
De verhouding in het aantal Inf. bataljons en het aantal batterijen is 13.
In Duitschland heeft de Div. (a 3 Regn. Inf.) 1 Reg. a 3 Afdn. Veld-Art.,
elk van 2 batterijen 7,7 cm. kanonnen en 1 batterij 10,5 cm. houwitsers. Men
is doende dit uit te breiden met 1 Reg. zware Motor-Art. a 3 Afdn., nl. 1
Afd. 15 cm. houwitsers, 1 Afd. 15 cm. kanonnen en 1 Afd. 10,5 cm. kanonnen.
Dit geeft een verhouding van 1 bataljon op 2 batterijen. Bovendien wordt nog
Legerkorps- en Leger-artillerie aangeschaft.
S. behandelt dan eerst uitvoerig aan de hand van vele voorbeelden uit
de oorlogspractijk de vraag Wat heeft de vechtende inf. minimum noodig
aan directe artillerie-ondersteuning Hierbij wordt wat dieper ingegaan op
de bevelsverhoudingen. Tegenover een solieden weerstand van den vijand
moeten de middelen noodzakelijk in de hand van den bevelhebber zijn. Is
men echter eenmaal in het verdedigingssysteem doorgebroken, dan is decen
tralisatie van de artillerie noodzakelijk. S. staat ook op het standpunt van ver
doorgevoerde decentralisatie der artillerie in den bewegingsoorlog en vooral
in het ontmoetingsgevecht. De artillerie moet toebedeeld worden aan de inf.
onderdeelen. De oorlogsliteratuur wemelt van voorbeelden, waarbij art. steun,
die aan hoogerhand gevraagd moest worden, niet op tijd kwam of niet op de
juiste plaats. Het zijn hierbij vooral de verbindingen, die hoe goed ook voor
bereid, grootendeels falen in de practijk. Elk inf. regiment moet daarom
tevoren een afd. veldartillerie ter beschikking krijgen. In het gevecht is zelfs
toebedeeling aan de bataljons mogelijk. Voor contra-artillerie en versterking
van het vuur der direct toegevoegde afdeelingen moet de Brigade (a 3 Regn.
Inf.) nog over artillerie met motortractie beschikken, minstens 1 Afd. 10,5 cm.
kanonnen. Tenslotte bedenkt S. nog de divisie (a 3 Brig.) met 2 Afdn. 15
cm. kanonnen en 1 Afd. zware houwitsers. Opmerkelijk in deze organisatie,
vooral voor Zwitserland, is hierbij het groote overwicht aan lang geschut.
Oberst Fueter behandelt in Gedanken zur Neubewaffnung unserer schwe-
ren Artillerie de noodzakelijke uitbreiding met zware artillerie, waarvoor
ook hij lang geschut wenscht. Als slot behandelt S. de motoriseering der Zwit-
sersche zware artillerie. De bestaande gemotoriseerde batterijen kunnen
slechts snelheden van 7 9 km. per uur ontwikkelen op den vlakken weg,
hetgeen onvoldoende is. Men moet streven naar een snelheid van 40 km. per
uur voor alle motorbatterijen.
In een overzichtelijk opstel, voorzien van schetsen en foto's behandelt
Obest A. Büchi de Luftawehr durch Artillerie, zonder in details af te dalen.
De in het bijzonder besproken 7,5 cm. Bofors batterij van het Zweedsche
leger toont in het materieel veel overeenkomst met onze 10,5 cm. kanonnen.
De max. bereikbare hoogte is 9,4 km., de max. horizontale dracht 14,7 km. bij
een V van 750 M. en een proj. gewicht van 6,5 kg. Het stuk in batterij weegt
2500 kg. en heeft een max. vuursnelheid van 25 schoten per minuut. De be
diening bestaat uit 8 man. De batterij bestaat uit commando, verbindings-
en vuurleidings-sectie, zoomede de gevechtsbatterij a 4 stukken en den troe-
pentrein. De batterij kan van het moment, dat zij in stelling zal gaan, in 6
minuten vuurbereid zijn, het stuk in 3 minuten, terwijl de batterij 4 a 5
minuten noodig heeft om de stelling te verlaten. De batterij heeft een sterkte
van 40 motorvoertuigen en 160 man.
S. behandelt vervolgens de plaats van de luchtdoelartillerie tusschen de
andere luchtafweermiddelen (jachtvliegtuigen, ballonversperringen). De voor-
deelen van de artillerie tegenover de andere middelen zijnvastheid der
opstellingen, onafhankelijkheid van weerstoestanden, onmiddellijke gereed
heid, de moreele steun die ervan uitgaat, terwijl het bemannen van een uitge
breide luchtdoelartillerie veel gemakkelijker is dan van een groote lucht
vloot (jagers).
Tenslotte wordt een beschouwing gegeven omtrent het gebruik van de
luchtdoelartillerie in een toekomstige oorlog, waarbij S. tot de conclusie komt,
dat „das Schwergewicht des Luftangriffes wird das Hinterland", waarom ook