Liet op dat tijdstip de verhouding van den vorst van Lombok
tot zijn Souverein oogenschijnlijk niets te wenschen over, geheel
anders was de verhouding van den vorst tot zijn sterk onderdrukte
Sasaksche onderdanen. De toestand werd ten slotte voor de Sa-
saks onhoudbaar, zoodat in 1855 in het oosten van Lombok een
algemeen oproer uitbrak; de Sasaksche benden, 5000 man, have
loos, slecht bewapend en aangevoerd, konden het niet tegen de
Baliërs volhouden het gevolg was dan ook, dat het oproer op
bloedige wijze gedempt werd. Elke opwelling van tegenstand werd
daarna door de Baliërs met de uiterste wreedheid onderdrukt. Toch
was het Balische element verreweg in de minderheid op Lombok.
Ofschoon aanvankelijk de goede verstandhouding bewaard
bleef, werd deze later verstoord, toen in 1872 de door ons beves
tigde Lomboksche vorst Ratoe Agoeng Gede Ngoerah Karangasem
herhaalde malen verzuimde om de drie jaren een gezantschap naar
Batavia te zenden, waartoe hij door het contract gehouden was.
Een tijd lang werd het bestuur humaner gevoerd, nl. tusschen
1880 1890, toen een Sasaksche vrouw de eerste plaats onder de
vrouwen van den vorst innam. Dit veranderde weer geheel toen
's vorsten onwettige, wreede zoon Anak Agoeng Made, die veel
invloed op zijn vader had, den boventoon voerde. Onze verhouding
tot Lombok werd hoe langer hoe meer gespannen. Pogingen om op
vreedzame wijze een oplossing der geschillen te vinden, faalden.
2. De aanleiding tot de expeditie.
In het begin van 1891 geraakte de vorst van Karangasem op Bali
Goesti Gede Djelantik in oorlog met den Dewa Agoeng van Kloeng-
koeng. De eerste riep de hulp in van zijn leenheer, den vorst van
Lombok, die 500 man Sasaksche hulptroepen zond, doch het blijk
baar niet noodig achtte zijn Souverein, het Nederlandsch-Indische
Gouvernement, hiervan kennis te geven.
Van de Sasaksche hulptroepen stierf het grootste gedeelte door
slechte verpleging en gebrek aan voedsel. Toen de vorst van
Karangasem opnieuw Kloengkoeng wilde binnenvallen en hij den
vorst van Lombok voor de tweede maal Sasaksche hulptroepen
vroeg, weigerden de Sasaks aan den oproep gevolg te geven, zelfs
kwamen zij vrij algemeen in gewapend verzet. Dit verzet nam zulke
verhoudingen aan, dat thans de vorst van Lombok genoodzaakt
was zijn leenman Goesti Djelantik hulp te verzoeken, waarop in
het einde van November 1891, 1500 man naar Lombok overstaken.
Ook nu kreeg de Souverein, noch van de troepenbewegingen, noch
van het uitbreken van den op Lombok uitgebroken opstand,
kennis.
De Baliërs maakten zich aan de grootste wreedheden schuldig.
Zoo werden bv. 300 gevangen Sasaks naar het onbewoonde
eilandje Trawangang vervoerd om er den hongerdood te sterven;
dat was nog niet eens het ergste.
835