onderling en met Ampenan, den hoofdzetel van den Lombokschen
handel, door breede, in het droge jaargetijde voor alle wapens
bruikbare wegen, verbonden. De rivieren zijn slechts bij uitzon
dering overbrugd, doch in den drogen tijd alle doorwaadbaar.
De kampongs toonen alle hetzelfde warnet van wegen, meer
of min nauwe gangen en paden. Drie tot vijf huizen op een erf
zijn omringd door een muur van klei van 2 m hoogte en
2550 cm dikte.
Mataram, de hoofdzetel van den vorst, gelegen aan de westkust
tusschen de Djangkok en de Antjar, strekt zich 1600 m in
oostelijke richting uit. Op 200 m ten westen en 500 m ten oosten
van Mataram zijn over een breedte van 300 m hooge bamboe
palissadeeringen, voor welke hier en daar randjoes, aangebracht.
Op 400 m van de westelijke grens van Mataram wordt de
groote weg Ampenan-Mataram-Tjakranegara gesneden door een
weg, gaande van noord naar zuid. Aan het kruispunt liggen de
woningen van den ouden vorst en van zijn wettigen zoon, den
troonopvolger. De woningen zijn omgeven door muren van steen
en klei, ±4m hoog en 0,75 m dik.
Een naar het zuiden gaande weg voert naar het aan den kroon
prins behoorende Bogor. Van de oostelijke palissadeering van
Mataram tot het verblijf van den vorst te Tjakranegara strekt
zich over een lengte van 2500 m aan beide zijden van den weg
een groot kampongcomplex uit. Van de ligging en den bouw van
het vorstenverblijf te Tjakranegara en van de lustverblijven te
Narmada en Goenoeng Sari had men eenig begrip.
De bevolking werd geschat op 650.000 zielen, waarvan
50000 Baliërs. Verder treft men Arabieren, Chineezen en Boe-
gineezen aan. Vóór den opstand der Sasaks werd het aantal weer
bare mannen geschat op 100000 Sasaks en 10000 Baliërs.
Tengevolge van den opstand beschikt de vorst over nog slechts
6000 weerbare mannen, Baliërs, waaronder ongeveer 2000 uit
Karangasem. De Baliërs beschikken nagenoeg allen over repe
teergeweren, waaronder zeer moderne typen. Ze zijn bovendien
meestal nog met lansen en krissen bewapend.
De vorst bezit een lijfwacht, gekleed in uniform, ter sterkte
van 150 man, met Beaumontgeweren bewapend. Het aantal
kanonnen zou 30 bedragen, zij zouden voor de bediening gevaar
lijker zijn dan voor ons.
Tot deelname aan de expeditie werden van de landmacht aange-
gewezen
het 6de bataljon (2 compagnieën Europeanen en 2 compagnieën
Amboineezen) onder den luitenant-kolonel
Van Bylevelt,
het 7de bataljon (2 compagnieën Europeanen en 2 compagnieën
Madoereezen) onder den majoor Von Blom-
menstein,
838