117 band zijn zeer moeilijk te onderhouden, daar staat tegenover, dat de eigen bewegingen onzichtbaar zijn voor s vijands lucht- en grondwaarneming. De marschsnelheid is zeer gering, hindernissen kunnen een groot oponthoud geven en kunnen gemakkelijk worden aangebracht. Om tegen verrassingen zooveel mogelijk gevrijwaard te zijn zullen de afdeelingen door patrouilles beveiligd moeten worden. Daar deze echter zeer moeilijk zijn te dirigeeren verdient het aanbeveling de leiding van deze patrouilles op te dragen aan een officier of onderofficier en er eenige per sonen aan toe te voegen die ter plaatse bekend zijn. De in te nemen formatie zal zoo veel mogelijk gesloten moeten zijn. Een afzonderlijk optredende afdeeling zal een dusdanige formatie moeten aannemen, dat zij, indien noodig, onmiddellijk vuur zal kunnen brengen naar alle richtingen, voorts zal gezorgd moeten worden dat het verband niet verloi en gaat, van elke halte zal dan ook gebruik moeten worden gemaakt om het verband op te nemen. De manschappen zullen steeds waakzaam moeten blijven; zooveel mogelijk zal men moeten komen tot een werktuigelijk uitvoeren van de bewegingen. De infanterie is in zeer slechte omstandigheden om van haar wapens gebruik te maken. De boomen beletten het gebruik van krombaanvuur, de schootsvelden zijn zeer beperkt en de gelegenheid om flankeerend vuur af te geven is zeer gering, voorts is het moeilijk de wapens in de diepte op te stellen voor het geven van onderlingen steun. Men heeft in het bosch derhalve veel infanteriewapens noodig: „nous sommes dans le domaine des fusils et des F.M.". Het gevolg hiervan is dan ook: veel menschen in eerste lijn. De artillerie. In een beboscht terreingedeelte heeft de artillerie a.h.w. een doejc voor de oogen. Haar grond- en luchtwaarneming ziet meestal niets of bijna niets. Kaartvuur of vuur met gebruikmaking van fotokaarten zal regel zijn. De aandacht wordt er op gevestigd, dat de objecten, welke de aitillerie intensief zal bevuren, zullen zijn: de boschranden, de open ruimten in een bosch, de wegen, de viersprongen, de boschgedeelten van geringe grootte. Het is derhalve zaak, dat de troepen deze objecten alleen in nood zakelijke gevallen en dan zoo snel mogelijk doorschrijden. Het innemen van artilleriestellingen nabij markante punten moet worden vermeden omdat deze het artillerievuur tot zich trekken, evenzoo is het voor de artillerie gemakkelijk zich in te schieten op de boschgrenzen, zoodat bij voorkeur ook daar geen stellingen moeten worden ingenomen. Het zoeken van opstellingen in lichtbeboschte terreingedeelten is moeilijk de artillerie zal van de open gedeelten in deze terreinen gebruik moeten maken: „Les bois comportant des clairières constituent de bonnes positions d'artillérie: remplacement des pièces est difficile a préciser par l'observateur aérienne, les indices d occupation sont faciles a dissimuler, les réglages par l'artillerie ennemie presque impossibles a effectuer; mais, d'un autre cöté, les projectiles eclatant dans un bois sont généralement plus meurtriers et les gaz s'y ac- cumulent". Indien er geen open gedeelten zijn, zal men bij het kiezen van de stellingen de schootsafstanden moeten vergrooten en gelijktijdig de mogelijkheden van steun en verbinding moeten verminderen, tenzij men de stukken ver vooruit kan plaatsen, waarbij men echter niet uit het oog mag verliezen dat daaraan gevaren zijn verbonden. Cavalerie: In boschterrein verliest de cavalerie veel van haar bijzondere eigenschappen; zij is gebonden aan de wegen en staat derhalve aan over vallingen bloot. Cavalerie welke echter gewend is aan het optreden in bosch terrein kan door harceleerend optreden hetgeen voornamelijk te voet zal geschieden belangrijke diensten bewijzen. De luchtstrijdkrachten. Afhankelijk van het jaargetijde en van de boom soort zijn de bosschen meer of minder ondoordringbaar voor het oog van den luchtwaarnemer. De kleine bosehperceelen, zoomede de boschranden en boschpaden moeten door de troepen worden vermeden, dit zijn namelijk

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 119