130
één met doodelijken afloop. Allen waren in Nederland ingeënt met 3 maal
een injectie van cholera-typhusvaccin. Naar aanleiding hiervan en in overleg
met den Directeur van het Instituut Pasteur werd door den Inspecteur MGD
aan het Departement van Koloniën voorgesteld de voor Ned.-Indië bestemde
recruten reeds te Nijmegen in te enten met het in genoemd Instituut h.t.l.
bereide typhusvaccin. Aangezien het Departement van Koloniën hiermede
instemde, zal zulks ook voortaan geschieden.
In dit verband is het belangwekkend te vernemen, dat dit vraagstuk aan
gaande de werkzaamheid van het typhusvaccin ook actueel is in de Britsche
en Amerikaansche Legers. In de „Journal of the Royal Army Medical Corps"
werden in April en Augustus 1933 en Maart en Juli 1934 4 rapporten gepubli
ceerd (afkomstig van de „Army Medical College" te Londen), omtrent de
waarde van verschillende stammen der typhusbacil voor de productie van
een typhusprophylacticum. In het eerste rapport werd de meening bevestigd,
dat de z.g. stam van Rawlings, gebruikt voor de productie van het vaccin
voor het Engelsche Leger, praktisch niet virulent was, en dat naar een an
dere stam diende te worden omgezien. In het tweede rapport werd aange
toond, dat in vivo „antigenic variation" in typhusstammen kon worden ver
kregen. Deze verandering van antigeen ging gepaard met morphologische
veranderingen der koloniën. In het derde rapport werden mededeelingen gedaan
over vergelijkende onderzoekingen aangaande de beschermende waarde van
verschillende typhusvaccins, terwijl ten slotte in het vierde rapport wordt
medegedeeld, dat dierproeven hebben bewezen, dat een groote variatie
bestaat in virulentie tusschen verschillende pas geïsoleerde typhusstammen
van eenzelfde epidemie. De schrijvers komen dan tot de conclusie, dat voor
de bereiding van het vaccin een cultuur met hooge virulentie moet worden
gebruikt.
De stam van Rawlings werd in 1908 van Londen naar de Ver. Staten over
gebracht en sindsdien ook voor de productie van het vaccin voor het Ameri
kaansche Leger gebruikt. In de „American Journal of Public Health" van
Juli 1934 wordt door Hawley en Simmons van „the Army Medical Center"
dit dus ook voor het Leger in de Ver. Staten belangrijke vraagstuk aan een
critisch onderzoek onderworpen. Door de Britsche Commissie werd in 1904
de stam van Rawlings gekozen, omdat deze voor de cavia weinig virulent
bleek, evenveel beschermde en minder sterke reactie gaf dan de stammen
met groote virulentie.
Sinds 1908 zijn van tijd tot tijd theoretische bezwaren geopperd. Eerst sinds
kort worden deze bezwaren gebaseerd op de mogelijke verandering van
„antigenic content" of variaties door langdurige cultuur op kunstmatige
media. De schrijvers meenen, dat het laboratoriumonderzoek tot heden geen
bevredigende resultaten heeft opgeleverd en dat daarom de beschermende
waarde der verschillende typhusvaccins in de eerste plaats moet worden ge
toetst in de praktijk door het optreden van typhus onder groote groepen
gevaccineerden. Zij meenen, dat er geen deugdelijke gronden bestaan voor
de aanname van eenige verandering van de stam van Rawlings en dat noch
het laboratorium, noch de statistiek eenig bewijs in deze richting heeft gele
verd. Verminderd effect van het vaccin kon tot heden voldoende verklaard
worden door vermindering in de doseering. Zij achten het dus niet bewezen,
dat de huidige toestand van den stam niet het optimum vormt voor de voor
koming van typhus en hun vertrouwen in den stam van Rawlings is nog
ongeschokt. Zij meenen ten slotte, dat het vaccin kan worden verbeterd door
vermeerdering van het bacteriëngehalte binnen veilige grenzen.
Het zal duidelijk zijn, dat het laatste woord over deze kwestie nog niet is
gesproken.
Manors, October 1934.
Nog eens uitvallers, door W. S. Göbel, Dirig. Off. v. Gez. 3e kl.
In dit en in een vorig artikel over „Uitvallers" (Mavors 1934, blz. 334/338)
wordt een eenvoudige maatregel aanbevolen om simulanten en aggravanten