Het resultaateerst Saalfeld, dan Jena.
Saalfeld een voorhoedegevecht „nous y trouverons tous les
actes de la bataille dans des proportions réduites" (Foch, Des prin
cipes de la Guerre).
Prins Lodewijk van Pruisen voert de onoverwinnelijke Pruisi
sche troepen aan.
Naast hem: mannen, in de vredespraktijk en de vredesgarnizoe-
nen tot aanvoerder uitgegroeid.
Tegenover hem: revolutie-generaals, mannen uit een zeer harde,
doch betrekkelijk korte praktijk der oorlogsvoering.
Lannes: „il était sage, prudent, audacieux devant l'ennemi,
d'un sangfroid imperturbable. II avait eu peu d'éducation. La natu
re avait fait tout pour lui. II était supérieur a tous les généraux
de l'armée frangaise sur le champ de bataille pour manoeuvrer
25.000 hommes d'infanterie" (Napoléon, a.b.); Victor, chef van den
staf, 40 jaar; Suchet, divisiecdt., 34 jaar; Claparède, brigadecdt.,
32 jaar; Reille, brigadecdt., 31 jaar.
De Pruisische voorhoede wordt verpletterd.
Jena en Auerstadt: Napoléon en Davoust tegen Hohenlohe en
Brunswyk; het glorielooze einde van een leger en zijn aanvoerders,
die tot het laatst hun in vredestijd verkregen bekwaamheid den
Franschen tegenstander dreigend en hooghartig hadden voor
gehouden.
„Die Frage ist aber aufzuwerfen", aldus Schlieffen in zijn rede
bij gelegenheid van het 100-jarig bestaan der Kriegsakademie,
15-10-10), „warum wurde die Armee völlig zwecklos dieser Kata-
strophe ausgeliefert, und warum wurde sie überdies, um ihre
ganzliche Vernichtung herbeizuführen, mit dem Rücken nach Paris,
mit dem Gesicht nach Berlin aufgestellt? Die Antwort ist kurz:
die Armee hatte keinen Feldherrn und hatte keine Führer".
Wij hebben dit voorbeeld aangehaald niet om de algemeen be
kende onvolwaardigheid der Pruisische aanvoering en aanvoer
ders weer eens naar voren te brengen, doch omdat o.i. uit dit
voorbeeld zooals trouwens uit tal van voorbeelden uit den
Napoleontischen tijd blijkt, dat een leger, met achter zich een
langjarige vredesperiode, als regel in de hoedanigheid van aanvoe
ring en aanvoerders ten achter is gebleven.
Dat is niet verwonderlijk doch waar wij in een vorige be
schouwing den nadruk legden op „vredesleger en vredespraktijk"
leek het ons niet ondienstig juist een episode op te slaan, welke
o.i. zeer scherp belicht de groote mogelijkheid dat de doorsnee
aanvoerder in een leger, dat den oorlog slechts uit verre overleve
ring kent, zich vermoedelijk als regel het best zal bevinden bij een
opleiding, een vorming in Schlieffenschen zin.
Een veldheer kan men niet maken die wordt als zoodanig
geboren en vormt, vervolmaakt zich verder zelf.
15