Doch de beide legercommando's denken er niet aan om naar
een dergelijk resultaat te streven: zij wenschen een massa te vor
men en vervolgens den vijand op te zoeken en te slaan volgens
het boekje en volgens model.
En vervolging „wahrend eine langen Friedenszeit hatte
man wenig von Verfolgungen gehort. Man wusste nur von vielen
Manöver her, dass der geschlagene Feind am Morgen nach der
Niederlage ebenso frisch, unternehmend und gefahrlich ist, wie
24 Stunden zuvor", bitst Schlieffen.
En Königgratz wordt tenslotte ook al niet meer dan een „ordi-
narer Sieg", behaald door de besluitvaardigheid van compagnies-
en sectiecommandanten en de dapperheid van den uitmuntenden
Pruisischen soldaat.
En de Oostenrijkers „von acht Korps sind mithin o h n e
Schlacht bloss nach partiellen Gefechten nur zwei ganz intakt,
aber auch diese sowie die Kavallerie und Artillerie-Reserve sehr
fatigiert", telegrafeert Benedeck op I Juli den keizer en schrijft
in deze enkele regels de felste veroordeeling neer van het eigen
beleid en van het beleid der onderaanvoerders.
„Der Moltkesche Befehl wird einfach nicht verstanden, und
kann nicht ausgeführt werden, weïl er nicht hegriffen wird"
aldus de slotsom waartoe Schlieffen komt „Auch andere Feld-
herren haben mit Mangel an Verstandnis, an Schulung und an
Entschlossenheit bei ihren Unterführern zu rechnen gehabt. Sie
haben diese Mangel durch die Unantastbarkeit ihrer Autoriteit
und die Entschiedenheit ihrer Befehle zu beseitigen gesucht.
Moltke, nicht Feldherr, sondern nur Chef des Generalstabes,
entbehrte eine ausreichende Autoritat und war nicht befugt, mit
der Sicherkeit des Befehlhabers zu sprechen. Er musste sich mit
höflichen Ratschlagen, verbindlichen Anheimstellen, Direktiven
und ahnliche Auskunftsmitteln behelfen, konnte nur in aussersten
Notfalle mit einem Königlichen „Ich befehle" die grössten Irr-
tümer abwenden".
Een voorbeeld, dat ten aanzien van de Oostenrijksche aanvoering
een ander beeld brengt dan het vorige ten aanzien van de Fransche.
Want inderdaad beschikte het meerendeel der Oostenrijksche
korpscommandanten over in Italië (1859 oorlog tegen de Fran-
schen en Sardijnen) verkregen, zij het ook kortstondige oorlogs
ervaring.
Maar deze ervaring kan niet op gelijke wijze in rekening wor
den gebracht als die der Fransche revolutie-generaals.
Immers, de feudale toestanden in het Oostenrijksche leger waren
oorzaak van de handhaving ook van die onderaanvoerders, wier
onvolwaardigheid gebleken was, doch die zich krachtens afkomst,
naam en maatschappelijke positie in hooge protectie mochten ver
heugen.
19
