aanvoerders en onderaanvoerders in een nog betrekkelijk gunstig geval op middelmatigheid moet worden aangeslagen. Maai mag of moet men dan nog steeds aannemende dat het krijgsgeschiedkundige bewijs als zoodanig aanvaard kan worden tegenover in doorsnede (althans voorloopig en in de eerste oorlogsmaanden) middelmatige onderaanvoerders volstaan met het zeer ruim gestelde bevelhet bevel, dat dus de gelegenheid opent ominelke richting, ook in een door den veldheer wellicht niet gewenschte richting initiatief te gaan ontplooien of ongehoorzaamheid te gaan betrachten Dan wel zal het praktisch niet meer nut opleveren, wanneer een veldheer, een algemeene bevelhebber in zijn bevelen geen ruimte laat voor een mogelijke, zij het dan ook niet verwachte op lossing, welke hem ongewenscht voorkomt of welke zijn eigen plannen wellicht zoude kunnen doorkruisen Met andere woorden is het bijvoorbeeld praktisch niet beter om een det.cdt. impératief voor te schrijven of hij zijn op dracht m beginsel defensief dan wel offensief moet oplossen vor allem stets unzweideutig sagen, ob Gefecht angriffs- oder verteidigungsweise geführt werden soil", leert von Cochenhausen m „Die Truppenführung") en zoodoende van huis uit te voor komen, dat die det.cdt. op eigen gelegenheid en op eigen initiatief wie weet hoe en wie weet waar gaat batailleeren ,,Es ist eine Kunst für den Oberbefehlshaber seine Ideen und Absichten den Unterführern verstandlich zu machen, und es ist eine Kunst der Unterführer die allgemeine Kriegslage zu erfassen die Absichten des Oberbefehlhabers zu verstehen und in zweck- massiger Weise in die Tat zu übersetzen". (Schlieffen, bespreking strat.oef. 1905). 5 Het is dus eenkunst-en we mogen toch aannemen dat er op elk gebied wellicht vele goede en waardeerbare handwerkslieden doch zeer weinig werkelijke kunstenaars zijn. Schlieffen stelt dan ook in zijn slotwoord in Cannae (1910) zijn eisch reeds milder en in ieder geval minder op het zuivere kunste naarsschap ingesteld „Endhch sind Unterführer vonnöten, die diszipliniert "V IT TnTT ausgebildet sind und Verstandnis für dié Absichten des Feldherrn besitzen". En wij gelooven ook niet dat de algemeen bekende uitspraak van den ouden Moltke, zich hier tegen bepaaldelijk keert: „Als Regel ist fest zu halten, dass die Disposition alles da, aber auch nur das enthalten muss, was der Untergebene zur Erreigung eines bestimm- ten Zweckes nicht selbstandig bestimmen kann' (n.a.v. de staf- reis m 1858). Maar toch vergelijke men deze uitspraak nogeens met eene van ateren datum, opgesteld nadat Moltke de ervaringen van 1866 heeft kunnen verwerken (Verordnungen für die hoheren Trup- 21

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 23