Wahab, ïmeum van den moekim Lhong en van den heer Birzak r) opzichter B. O. W. te Tjalang. De oelèëbalang rapporteerde, dat hij, te Keudè Biëng, circa een uur geleden (te 6 nam dus) bezoek had ontvangen van bovenge noemde drie heeren en van de keutjhi's (gamponghoofden) van oedeng Toenong en van Pasi, beide gampongs gelegen in den moekim Glé Broeë, die hem meldden, dat zeven a tien lieden waren uitgeweken, met het kennelijk doel als „moseulimin" een aanslag op de „keumpeunie" te plegen. De namen van 7 dezer personen werden toen al door de keutjhi's genoemd. Van 3 lieden was het uitwijken echter volgens hun zeggen nog niet zeker. Dien zelfden dag te circa 1 uur namiddag had Teukoe Rajeu die reeds eenigen tijd (van 6 November 1933 af) te Keudè Biëng' in de IV Moekims Lho Nga, 11 km. van Koetaradja gelegen) vei toefde en zich op dat tijdstip voor een medische behandeling naar Koetaradja had begeven, van den imeum van Glé Broeë, Teukoe Radja Hitam, door middel van een chauffeur een brief ontvangen, waarin werd vermeld, dat in bovengenoemde gampongs eenige personen het voornemen hadden opgevat om moseulimin te worden. Dit bericht kwam den Oelèëbalang zoo ongeloofwaardig voor, dat hij het niet dadelijk aan het Europeesch Bestuur overbracht, doch eerst zijn zoon Teukoe Radja Djoemat, die zich te Mon Mata (zetel van den keudjeroeën van Lhong, 55 km. van Koetaradja gelegen) bevond, van Koetaradja uit een epistel zond, met verzoek de zaak te onderzoeken. In afwachting van den uitslag van dit onderzoek keerde hij naar Keudè Biëng terug. Na het bezoek van den Heer Birzak en de hem vergezellenden vertrok de oelèëbalang weer naar Koetaradja om thans den onder- afdeelingschef in te lichten. Van Teukoe Rajeu vernam de controleur van Koetaradja, dat Teukoe Radja Hitam zich eerst naar zijn oelèëbalang had begeven, nadat hij vernomen had, dat te circa 5 uur namiddag een tiental personen met medeneming van slagwapens en lansen het bosch in waren gevlucht. Het is zeer waarschijnlijk, dat dit uitwijken en alle gevolgen van dien hadden kunnen voorkomen worden, indien het Europeesch b De Heer Birzak was dien dag toevallig op weg naar Tjalang (Westkust van Atjeh), doch kreeg te Glé Broeë den raad niet door te rijden, omdat daaraan gevaar verbonden was. Hij is toen teruggekeerd en nam bovenge noemde imeums van Glé Broeë en Lhong mede naar Koetaradja, zoomede de beide keutjhi's (gamponghoofden) van Poedéng Toenong en Pasi. Te Keudè Biëng werd T. Rajeu (de meergenoemde Oelèëbalang van de VI Moekims Lhong) te 6 nam. ingelicht en bleven de beide keutjhi's achter 32

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 34