bestuur tijdig, dat is op den 21sten November 1933, ware inge licht. x) Aangezien de mogelijkheid bestond, dat een op patrouille zijnde brigade van het detachement Lho 'Nga in de buurt van Lhong patrouilleerde, werd de detachementscommandant te Lho'Nga telefonisch van een en ander op de hoogte gebracht. Na vernomen te hebben, dat inderdaad één brigade in het Lhongsche rondzwierf, werd den zoon van den oelèëbalang, opgedragen, door vertrou wensmannen een poging te doen ondernemen die brigade te waar schuwen. Zij was echter van Kroeëng Kala het gebergte ingetrok ken en kon niet meer worden ingehaald (Kroeëng Kala ligt langs den grooten weg circa 17 km. van Glé Broeë'; langs boschpaden zeker wel IV2 dagmarsch, 35 km.). Te 7.30 nam had ten huize van den A. R. van Groot-Atjeh (de Gouverneur bevond zich voor het bijwonen van een bestuurs- conferentie op Java), waar mede de commandant van het korps Marechaussee (de G. M. C. bevond zich op inspectie te Sigli)de controleur van de onderafdeeling Koetaradja, de gewestelijk adju dant en de oelèëbalang T. Ra jeu aanwezig waren, in verband met de te nemen maatregelen, een bespreking plaats. Intusschen waren de G. M. C. en de A. R. ter beschikking, dienstdoend gouverneur, die te Lho' Seumawé vertoefde, telefo nisch ingelicht. De G.M.C., die te 7.30 nam van een en ander te Sigli bericht ontving, spoedde zich per auto naar Koetaradja ten einde zelf de maati egelen voor een in te stellen actie te kunnen nemen en de reeds genomen besluiten te kunnen controleeren. Dat met de noo- dige voortvarendheid en spoed werd opgetreden, blijkt o.m. hieruit, dat te 11 uur nam reeds een van het op 26 km afstand gelegen Lam No telefonisch ontboden brigade te gampong Mon Mata (woonplaats van den oelèëbalang van Lhong) was aangekomen. We zagen reeds, dat Teukoe Radja Hitam een vreemdeling in zijn moekim was. Bovendien was hij meestal afwezig en wist niet wat er is zijn gebied omging. 1S dan ook wel verklaarbaar, dat deze imeum eerst op 21 November 1933 vernam, dat er in Glé Broeë iets broeide. Instede van toen direct in te grijpen, door de aspirant-moseulimin te be wegen met uit te wijken, dan wel door zich naar zijn oelèëbalang te Keudè Bieng, dan wel naar zijn controleur te spoeden, dacht hij de zaak, welke hij toen blijkbaar zeer weinig ernstig inzag, wel met een briefje af te kunnen doen. Hij bewees daardoor nog duidelijker, dat hij voor zijn taak in het geheel met berekend wat. Doordat er niet dadelijk vervoergelegenheid bestond, bereikte dat bericht (op Nov. geschreven en verzonden) van dezen imeum den oelèëbalang eerst op 23 Nov. De controleur te Koetaradja ontving eerst kennis van een en ander in den avond van dien dag. S. 33

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 35