termijn van 24 uur veel te kort was en van oordeel waren, dat
den uitgewekenen minstens 7 dagen den tijd had moeten gelaten
worden, het gelijk aan hun kant hebbenbovendien leert de A-
tjeh-geschiedenis ons uit voldoende voorbeelden, dat een lang uit
stel meestal niet alleen nutteloos, maar dikwijls hoogst gevaarlijk
is, omdat de tegenpartij den tijd heeft zich te versterken en bij de
rest der bevolking de indruk gewekt wordt, dat de keumpeunie
bevreesd is, hetgeen tot gevolg kan hebben, dat nog meer personen
zich bij de bende aansluiten. Dat zulks bij het onderhavig verzet
niet gebeurd is, moet dan ook ongetwijfeld worden toegeschreven
aan de voortvarendheid, waarmede de opsporing werd ingesteld
en zeer zeker tevens aan den geweldigen indruk, welke het op de
bevolking gemaakt moet hebben, dat reeds in den vroegen morgen,
volgende op den dag van uitwijking, vier brigades gereed stonden
alle eventualiteiten het hoofd te bieden, terwijl op 25 Nov. nog 4
brigades marechaussee van de IV divisie te Lam-Meulo onder com
mando van den len luit. der maréchaussée M. Kooistra, de reeds
aanwezige brigades te Mon Mata kwamen versterken.
Bij een bestudeering van het verloop der actie zal het duidelijk
worden, dat van de veronderstelling in de maleische pers, als zou
den die uitgewekenen wellicht onschuldige doerian- of rottanzoe-
kers geweest zijn, totaal niets overblijft.
Nadat te 1 nam. door den G. M. C. en den wnd. Gouverneur
besloten was de militaire actie in te zetten, verzocht de G. M. C.
den B. B. ambtenaren en aanwezigen officieren voor een bespre
king op het landschapskantoor te Mon Mata bij elkaar te komen.
Richtlijnen werden gegeven ten aanzien van de te voeren actie,
waarbij de G. M. C. in herinnering bracht, dat weliswaar er nog
vele Atjehers zijn, die ons haten, doch dat dit niet algemeen het
geval is. Atjeh is een hooiberg waar geen brandende lucifer in
geworpen mag worden. Door ons moet in dit consolidatietijdperk
de leer der eubiotiek in dien zin gevolgd worden, dat alle verzet
zoo mogelijk moet worden voorkomen, zonder dat dit er toe mag
leiden, dat ons gezag in de oogen van den Atjeher verzwakt.
Ook thans, nu partieel verzet is uitgebroken, moet alles worden
gedaan om uitbreiding te voorkomen. Er zal daartoe met zeer
veel tact moeten worden geageerd; elk onnoodig irriteeren der
bevolking moet achterwege blijven, hetgeen niet altijd gemak
kelijk zal zijn. Een dergelijk handelen wordt door een gezonde
utiliteitspolitiek geëischt. Trouwens de taak onzer troepen hier in
Atjeh met name „steun verleenen aan het gezag," legt ons deze
verplichting op. Daartoe is in de eerste plaats innige samenwer
king tusschen het civiel bestuur en de militaire macht noodza
kelijk. Dat deze samenwerking goed zal zijn, daarvan was de G.
M. C. overtuigd.
Tot leider der militaire actie werd de majoor der inf. H. Ager-
beek benoemd. Aan den actieleider werden toegevoegd de kapi-
37