Intusschen werden maatregelen getroffen om den trein aan
te trekken. Na een uur waren de achtergelaten brigades met den
trein en de colonne Haga geheel opgesloten en werd op de 2 ge
vonden sporen de vervolging ingezet.
De patrouille onder co van de luitenants Kooistra en Harterink,
waarbij zich ook de maréchausséebrigade onder den Europeesch
sergeant de Vries, No. 83467 had aangesloten, had tijdens het
afzoeken der kroeëngs het vuren van de patrouille van majoor
Agerbeek niet gehoord. Op de hiervoren genoemde verzamel
plaats, bovenstrooms van Batèë Reukah, werd tot over vijf op den
actieleider gewacht, daarna keerden deze patrouilles naar den
grooten weg terug. Nabij gampong Pasi en Keudé Glé Broeë
vernamen de patrouillecommandanten voor het eerst, dat men te
3 nam. had hooren vuren uit de richting van de Aloer Lam Paoeh;
de paden, welke van den Glé Lam Paoeh naar den grooten weg
voeren, werden daarna met hinderlagen afgesloten.
Daar de brigades geen zaklantaarns (lampoe center) hadden
medegenomen, werd slechts tot 7.15 nam. in hinderlaag verbleven,
daarna keerden de 3 brigades (2 mar. brigades en de brigade infan
terie van Lho'Nga) naar Lhong (Mon Mata) terug, alwaar zij te
8.15 nam. aankwamen.
Ten einde de neergelegde verzetslieden te kunnen indentifi-
ceeren, had men de buitgemaakte blanke wapens en beide hikajats
medegenomen (V.P.T.L. 94,1).
Intusschen had kapitein Haga met de 6de brigade mar. van
4,20 nam. tot 6 nam. het linker spoor K in z.o. en vervolgens in o.
richting gevolgd. Op dat uur ging de patrouille zonder zeilen, in
de karang, op het spoor, in bivak. Maj. Agerbeek volgde met 3
brigades het rechter spoor L, dat in z. en vervolgens in z.w. richting
liep; de nacht werd in de karang doorgebracht.
Zoowel maj. Agerbeek als kapitein Haga volgden bij het aan
breken van den dag opnieuw de sporen. Het spoor, dat de majoor
volgde, daalde naar het w., liep langs den bergrug in de richting
van gampong Pasi en kwam daarna op den grooten weg uit, zoodat
aangenomen kon worden, dat dit deel van de bende gampong Pasi
kort voor het aanbreken van den dag had bezocht; het spoor langs
den bergrug bestond uit één doorloopende breede streep op het
bedauwde gras.
Voor dat naar den grooten weg werd afgedaald, zond maj. Ager
beek 1 brigade mar. naar het gevechtsterrein terug met opdracht
de door hem te zenden gamponglieden de lijken der 3 gesneuvelde
Atjehers te doen identificeeren. Bovendien moest de brigade toe
zien, dat de dooden niet als „sjahid" (geloofsgetuige) zouden wor
den begraven, doch met mohamedaansch ritueel (wasschen en bid
den) ter aarde zouden worden besteld. Dezelfde opdracht werd aan
den imeum van Glé Broeë verstrekt.
Met het voorstel van den imeum de lijken ter plaatse op den
44