Panton Si Geupoh te mogen begraven stemde de majoor in; men
voorkwam op deze wijze al te veel belangstelling, o.a. van de vrou
wen. De imeum heeft van die toestemming misbruik gemaakt;
hij deelde n.l. den Eur. sergeant commandant der mar. brigade me
de, dat de majoor hem had toegestaan de lijken ongewasschen te
begraven. Toen de brigadecommandant den imeum aan het ver
stand bracht, dat maj. Agerbeek hem juist had opgedragen toe te
zien, dat de lijken werden gewasschen, gaf de imeum te kennen,
dat de overblijvende djahats hem dat zeer kwalijk zouden nemen.
Toen het voorgevallene den controleur en den oelèëbalang ter
oore kwam en deze bestuurders den actieleider advies vroegen,
antwoordde maj. Agerbeek, dat het zeer gewenscht was de lijken
onmiddellijk te doen opgraven, hetgeen geschiedde. De gesneuvel
den werden daarop onder toezicht, als gewone mohamedanen nabij
gampong Lam Paoeh begraven.
De majoor met zijn 2 brigades verder patrouilleerende, trof te
Pasi de kapiteins Haga en Scheffrahn aan. Kapt. S. had als oudste
der officieren te Mon Mata, de volgende maatregelen genomen:
de aangehouden brigade van Lho'Nga naar huis gezonden, een
brigade te Mon Mata achtergelaten, zelf was hij met 4 brigades
te 5.30 nam. naar gampong Pasi uitgerukt om te trachten contact
op te nemen met majoor Agerbeek of kapitein Haga.
De brigade maréchaussée onder kapitein Haga had de sporen,
welke aanvankelijk naar het z.o. en o. en vervolgens naar het
het n. liepen, bij het aanbreken van den dag verder gevolgd. Een
markant spoor met grooten teen en wijduitstaande teenen viel
zoowel op enkele plaatsen in het gebergte als op het voetpad,
gaande naar gampong Poedéng, op.
Ook hier moet worden aangenomen, dat de resteerende bende
leden van de Poedénggroep in den afgeloopen nacht naar den
gampong waren afgezakt.
Majoor Agerbeek keerde vervolgens met de colonne Haga naar
Mon Mata terug, terwijl den kapitein Scheffrahn en den luitenants
Kooistra en Harterink werd opgedragen de actie verder voort te
zetten. Daartoe zouden zij gezamenlijk met 2 brigades (1 maré
chaussée en 1 infanterie brigade) naar het gevechtsterrein terug-
keeren, ten einde opnieuw naar sporen te zoeken en deze te vol
gen. Indien de sporen naar de gampongs zouden afdalen en geen
andere sporen zouden worden aangetroffen, moest naar Mon Mata
worden teruggekeerd. Deze patrouille diende dus alleen om zeker
heid te erlangen, dat een wellicht over het hoofd gezien spoor toch
nog zou kunnen worden gevolgd.
Kapitein Scheffrahn kreeg opdracht met 2 brigades (1 maré
chaussée en 1 infanteriebrigade) bovenstrooms van de kroeëng
Poedéng in den omtrek der vele aldaar gelegen ladangs, naar
sporen te zoeken.
45