De patrouille onder luitenant Harterink vond op 75 m van het gevechtsterrein een bloedspoor op een blad en vervolgens na zoeken iets verderop een nog te volgen bloedspoor van iemand, die behoorlijk verwond moest zijn, waarschijnlijk aan het linker been links naast de plaats van den voetafdruk lagen n.l. druppels op de karang (zeer waarschijnlijk is de gewonde Teungkoe Ma Ali, de pang lima prang van de bende, geweest, (zie onder het slot van het vermelde op 29 December). Nadat dit spoor 100 m was gevolgd, werd op een plek, waar de gewonde vermoedelijk had gerust, een plas gestold bloed gevonden, toegedekt met bladeren. Hierop werd de zich in de nabijheid be vindende brigade onder luitenant Kooistra, gewaarschuwd. Afge sproken werd, dat de brigade onder luitenant Harterink het spoor verder zou volgen. Daar de mogelijkheid bestond, dat deze patrouil le op haar weg door de karang geen water zou kunnen vinden, be sloot luitenant Kooistra het gevechtsterrein nog eens grondig af te zoeken en daarna aan de Aloer Lam Paoeh te bivakkeeren. Den volgenden morgen zou de brigade Harterink met water en gekookt eten worden gevolgd. De brigade Harterink overnachtte van 27/28 November in de karang op het spoor. Alvorens het verslag van de patrouille Harterink en Kooistra verder voort te zetten, dient nog het volgende vermelding. Te 11.15 nam. van 26 November meldde zich de oeléëbalang Toekoe Rajeu, die in Glé Broeë de gebeurtenissen afwachtte, met één der uitgewekenen, Daoed Sreng te Mon Mata bij den actie leider. Deze man was vermoedelijk door de verzetslieden als post aan den toegangsweg tot de vallei Panton Si Geupoh opgesteld en door de patrouille van majoor Agerbeek tijdens de actie af ge- gesneden van de rest der djahats. Deze Daoed Sreng had te 10 nam. aan een gampongman voedsel verzocht, hij bleef kalm zitten, toen deze zijn keutjhi waarschuwde, die Daoed Sreng aan den oeléëbalang overgaf. Hij beweerde omtrent de motieven, welke tot de uitwijking aanleiding hadden gegeven, niets af te weten en gaf voor zelf met het mes op de buik te zijn gedwongen zich bij de bende aan te sluiten. Aangezien Daoed Sreng's hoofd niet was kaal geschoren (het geen bij de overige bendeleden wel het geval was) en hij dus niet tot de „gewijden" behoorde, rees het vermoeden, dat hij het „ver band" tusschen de uitgewekenen en de gamponglieden onderhield. Voorloopig werd Daoed Sreng te Mon Mata ter nader onderzoek aangehouden. Met het oog op het eventueel uitwijken van de verzetslieden naar het Dajasche (Panté Tjeureumèn), werd den detachements commandant te Lam No opgedragen de Kroeëng Gapa stroom opwaarts te volgen en het verbindingspad met Lhong af te zetten. wordt vervolgd 46

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 48