Aanhangsel. Inhoud van de hikajat prang sabil, welke den 26en November 1933 op den gesneuvelden Teungkoe Doelah werd gevonden. Het eerste verhaal van de hikajat bevat voornamelijk de schil dering van het paradijs, zooals dat zal worden verworven door de geloovigen, die in den strijd tegen de ongeloovige blanda's sterven. Zij begint met een opwekking alle aardsche bezittingen te beste den om oorlog te voeren tegen de kafirs en zijn ziel daarvoor spoedig beschikbaar te stellen. Men moet niet langer aan het aardsche hechten, want God geeft daar veel schooner dingen voor terug. Het is alsof men handel drijft met Allah, want men behoeft zich alleen maar in te spannen op den weg Gods en men krijgt daar voor in de plaats het paradijs. Men moet dus zijn bezittingen en zijn ziel aan Allah verkoopen, men bedenke voor welk een schit terenden prijs. De wereld bestaat niet lang meer: Als de Badjal (anti-Christ) is neergedaald, heeft men geen tijd meer zich te bekeer en, haast U dus o geloovigen en geeft uw ziel vrijwillig weg, voordat Zij door den doodsengel genomen wordt. Wij moeten allen toch eens sterven, rijken zoowel als armen, daar is geen ontkomen aan, al kroop je ook in een ijzeren kist. Maar als men thuis bij de vrouw sterft, of op den weg naar de sawah, dan doet het altijd pijn als de ziel wordt weggenomen. Alleen als men de wapens opneemt tegen de ongeloovigen, dan alleen vindt men een dood, welke zacht is en zoet. Laat de schoone vrouwen hier op aarde gerust achter zonder te treuren, want Allah geeft je straks zeventig schoone vrouwen, die je dienen en die zoo bovenmate schoon zijn, dat het reeds voldoende heerlijk is naar hen te kijken, men behoeft hen daar voor niet eens aan te raken. Als je op het slagveld tegen de kafirs valt, dan komt zoo'n schoone vrouw je zoeken en ze voert je dan naar huis. Degenen die als geloofsgetuige (sjahid) gevallen zijn, zijn in werkelijkheid niet dood neen, dat lijkt maar zoo. Al is hun lichaam er niet meer, al zie je hen niet, denk toch niet dat zij ge storven zijn, want zij leven bij Allah. Laat je vrouw en kinderen dus gerust hier achter en neem de schoonen, zeventig in getal, die God je als belooning schenkt. Hoor maar eens hetgeen ons Abdoelwahid verhaalt „Een jonge held, die ten strijde trok tegen de ongeloovigen viel in slaap en droomde, dat hij het paradijs binnentrad. Ik ging langs een mooie rivier en alles glinsterde van juweelen en edelgesteenten. Ik zag hoevele schoone nimfen in die rivier aan het baden waren, terwijl zij zongen en gedichten maakten. Toen zij mij zagen riepen ze mij welkom toe als echtgenoot van Prinses 47

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 49