6. ENKELE TOELICHTINGEN
op het
VOORSCHRIFT GEHEIME BERICHTENWISSELING
door
W. A. VAN DER BEEK,
Kapitein der Infanterie.
I.
Aangezien mij uit enkele gesprekken daarover gebleken is, dat
de in het V. G. B. behandelde stof in het algemeen als „moeilijk"
wordt beschouwd, en er op sommige punten verschil van opvatting
schijnt te bestaan, heb ik gemeend, dat het van nut kan zijn, om
enkele punten van dat Voorschrift hieronder nog eens nader toe
te lichten.
ad Inleiding.
A. 1(2). Het „geheim" dat aan een geheimschrift ten grondslag
ligt wordt genoemd„sleutelwoord" of kortweg „sleutel". Verge
lijk ook punt IV ad „sleutel", alsmede Hoofdstuk I de punten 1(3)
en 6.
Slechts indien men den bij de vervaardiging van een cijfertekst
gebruikten sleutel van het gebezigde geheimschrift kent, kan men
dien cijfertekst ontcijferen, d.i. in klare taal omzetten en dus m.a.w.
lezen.
Door bekendheid met den sleutel wordt het geheim van alle met
behulp van dienzelfden sleutel vercijferde berichten opgeheven,
en het is daarom, dat geheimhouding van den sleutel (en van vroe
ger gebruikte sleutels!) als eerste plicht moet worden beschouwd.
IV. ad „dubbel vercijferen".
Eerst codeeren en daarna vercijferen passen we wellicht zon
der er ons rekenschap van te geven voortdurend toe, wanneer
we in een klaren tekst de daarvoor in aanmerking komende woor
den en uitdrukkingen eerst vervangen door groepen van den J-
code, en deze daarna op de gewone wijze met behulp van het cij-
fervierkant vercijferen.
73