militairen geest. De eigenschappen, die in het algemeen bij den
recruut moeten worden aangekweekt, mogen theoretisch in alle
legers dezelfde zijn, zij zullen echter niet in elk leger volgens den
zelfden maatstaf worden gewaardeerd. Dit verschil in opvatting
komt o.m. tot uiting in de strafmaat bij bepaalde overtredingen te
gen de krijgstucht. Een voorbeeld. H.t.l. worden tekortkomingen
van wachthebbenden en tekortkomingen in het brengen van
eerbewijzen over het algemeen den betrokkene veel zwaarder aan
gerekend dan bij het leger in Nederland. Zoo zullen de opvattin
gen in beide bedoelde legers omtrent verschillende zaken, recht
streeks of indirect de militaire opvoeding betreffende, anders zijn
en ook anders moeten zijn, omdat in beide legers bij het stellen
van richtlijnen voor de opvoeding rekening moet worden gehouden
met personeele en andere omstandigheden, welke hierop van in
vloed zijn. Kortom de adspirant-officier van gezondheid, die bij
zijn militaire opvoeding met de in ons leger heerschende opvattin
gen heeft kennis gemaakt, zal zich bij aankomst in Indië reeds in
vele opzichten georiënteerd gevoelen.
Ik zou dit echter niet als een eisch willen beschouwen.
De militair-technische opleiding.
Dz. formuleering„een militair-technische opleiding verband
houdend met den werkkring van den officier van gezondheid" is
m.i. nog niet volledig. Ik zou hieraan nog willen toevoegen de
woorden „van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger".
Een militair-technische opleiding toch, genoten voor den werk
kring van den officier van gezondheid bij de Koninklijke Land
macht of "bij het Fransche of Duitsche Leger heeft voor den Indi-
schen officier van gezondheid dit dus in tegenstelling met de
algemeen-militaire opleiding betrekkelijk weinig nut. Het moge
den lezer verbazen, dat de Koninklijke Landmacht en het Fransche
of Duitsche Leger in dit opzicht door mij op één lijn worden gesteld,
toch maak ik me hierbij hoogstens aan een zeer geringe overdrij
ving schuldig.
Wat toch is het geval. De Koninklijke Landmacht en het Ko
ninklijk Nederlandsch-Indisch Leger, hoewel aanvankelijk één
organisch geheel vormende, hebben zich in den loop der jaren
en niet in het minst in de jaren na 1918 èn op het gebied van
organisatie van personeele en materieele middelen èn op het gebied
van reglementen en voorschriften een en ander als gevolg van
verschillen en tegenstellingen zoowel in terreins- en klimatolo
gische omstandigheden als in de voorziening in personeele en mate
rieele behoeften dermate verschillend ontwikkeld, dat de taal
en het volkskarakter vrijwel de eenige overgebleven factoren zijn
die beide legers gemeen hebben. Dat ik me in dezen niet aan een
sterke overdrijving schuldig maak zal duidelijk worden, wanneer
we het studieprogramma van de opleiding voor Reserve-Officie-
8®