formatie van deze categorie echter het recht verkregen tegelijker tijd haar eigen Nationale Vlag te voeren, behalve wanneer ze in handen van den vijand is gevallen. Op grond van de ervaringen in den oorlog opgedaan is in art. 22 een bepaling opgenomen, volgens welke de belligerenten (voor zoover de militaire toestand zulks gedoogt) de noodige maatregelen kunnen nemen om de Conventioneele onderscheidingsteekenen dui delijk zichtbaar voor de vijandelijke strijdkrachten te land, ter zee en in de lucht aan te brengen. Dit heeft ten doel elke aanvalsactie t.o.v. deze inrichtingen te vermijden. Deze maatregelen zijn ge motiveerd, doordat in den laatsten oorlog vaak gevallen zijn voor gekomen, waarbij goed beveiligde geneeskundige inrichtingen zon der zichtbare Roode-Kruis-vlag onder vijandelijk vuur Werden ge nomen. Dit werd beschouwd als een inbreuk op de Conventie-be palingen, doch het had misschien vermeden kunnen worden, indien de inrichting duidelijk zichtbaar ware geweest en een teeken had gevoerd om aan te duiden, dat ze tot den M. G. D. behoorde. Art. 24 betreft de bescherming van het embleem van de C. v. G., alsook van de uitdrukking „Roode Kruis" of „Kruis van Génève" tegen elk misbruik, zoowel in vredes- als in oorlogstijd. Slechts die organisaties, welke onder bescherming der Conventie staan, zijn gemachtigd het embleem te voeren. In uitzonderingsgevallen en met uitdrukkelijke machtiging van een der Nationale Roode-Kruis- vereenigingen zal in vredestijd van het embleem gebruik gemaakt mogen worden om plaatsen van posten voor gratis hulpverleening aan gewonden en zieken aan te duiden. Ten slotte omvatten de Hfdstn. VII en VIII de voorschriften, die betrekking hebben op de toepassing en de uitvoering van het Trac- taat, evenals op het tegengaan van misbruiken en inbreuken. Art. 25 stipuleert, dat de Conventie-bepalingen verplichtend zul len blijven voor alle Contracteerende Mogendheden, zelfs wanneer aannemende, dat de belligerenten uit verschillende staten be staan er zich daarbij een Staat bevindt, die géén deel van de Conventie uitmaakt. (Dit wijkt af van art. 24 van de oude Conventie, dat aldus luidt„Die bepalingen houden op verbindend te zijn op het oogenblik, dat eene Mogendheid, die het Tractaat niet getee- kend heeft, een der oorlogvoerenden is.") Het is niet langer for meel toegestaan (wat wel het geval was bij art. 33 der vorige Con ventie), dat een contracteerende Mogendheid zich gedurende den oorlog aan de verplichtingen onttrekt, die ze onderteekend heeft. Art. 38 der „Slotbepalingen" schrijft bepaaldelijk voor, dat elke opzegging van het Tractaat, die in vredestijd eerst één jaar na de schriftelijke kennisgeving daarvan aan den Zwitserschen Bonds raad gevolg zal hebben, géén gevolg zal hebben in den loop van een oorlog, waarin de denuncieerende Mogendheid verwikkeld is. In dit geval blijven de verplichtingen van kracht tot na het sluiten van den vrede. 226

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 100