Men kan wel zeggen, dat de contracteerende Machten de ver
plichting op zich hebben genomen hun wetgeving zoodanig te com-
pleteeren, dat elke inbreuk op de voorschriften der Conventie
vervolgd wordt.
Bovendien moeten de Conventioneele bepalingen worden gepu
bliceerd en op doeltreffende wijze ter kennis worden gebracht, niet
alleen van de troepen en vooral van het beschermde personeel,
maar ook van de burgerbevolking. Dit doel kan niet beter worden
bereikt dan door het bekendmaken in extenso van den tekst der
Conventie in den vorm van mondeling onderricht en het versprei
den van overdrukken in alle onderwijsinrichtingen, die door offi
cieren, onderofficieren en gegradueerden van alle combattante wa
pens worden bezocht. Hetzelfde geldt voor al het personeel van den
M.G.D. Daar inbreuk maken op de Conventioneele bepalingen
onderworpen is aan strafwetten, is het van het allergrootste belang
op geregelde tijden te doen nagaan of die bepalingen door belang
hebbenden ook worden gekend. Hetzelfde onderricht zal ook aan
het vrijwillig geneeskundig personeel, dat vlg. art. 10 en 11 ge
roepen kan worden den M. G. D. te versterken, moeten worden
gegeven. Ten slotte moeten de leidende beginselen der Conventie
ook ter kennisse van de combattanten worden gebracht, daar zij
eveneens verantwoordelijk zijn voor overtredingen van de Con
ventie.
Door de populariseerende actie van de pers, misschien ook door
een actie op de scholen, zal men het publiek kunnen inlichten
en het de voornaamste artikelen leeren kennen. Een dergelijke
actie impliceert ook een psychologische factorzij is in staat om
tijdens den oorlog die humanitaire gedachte te ontwikkelen, waar
van de C. v. G. de algemeen erkende uitdrukking is.
Volgens art. 26 is de Opperbevelhebber verantwoordelijk voor
de uitvoering van het meerendeel der voorschriften, vastgelegd
in de artikelen van de C. v. G. Zonder in alle details te treden,
die in dit opzicht in acht genomen moeten worden en die ook
uit het voorgaande volgen, zal ik stilstaan bij twee belangrijke
punten.
De nieuwe Conventie verleent in grootere mate dan de vorige
hare bescherming aan de oorlogsslachtoffers. Bij deze meer doel
treffende bescherming voegt zich een meer uitgebreide waarborg
van de belangen der overlevende bloedverwanten jegens de hun
nen, een waarborg, die zich uit in maatregelen, die betrekking
hebben op de organisatie van den dienst der graven en van een
rationeelen dienst van inlichtingen (art. 4). Om hieraan te kun
nen voldoen is het onontbeerlijk reeds in vredestijd maatregelen
te nemen om deze details uit te werken en te organiseeren. De
voorbereiding hiervan moet in de legerafdeelingen worden toe
vertrouwd aan een daartoe competenten officier, die daarbij door
229