huzarendracht, de attila, niet voor onberedenen en niet bij
een lange pantalon.
3. Doelmatigheid. Onvoldoende.
Het feit dat men in een plaats met een groot garnizoen als
Malang, de officieren buiten dienst bijna altijd in burgerkleeding
ziet; bij min of meer feestelijke gelegenheden ze in smoking of
in dinner jacket zijn gestoken, wijst m.i. op bezwaren tegen de
uniformkleeding in haar tegenwoordigen vorm en is niet het
gevolg van een wensch om „vrijer te kunnen zijn". Ik ben er van
overtuigd, juist in deze tijden van oplevend nationaal gevoel, dat
men zich gaarne in het openbaar in uniform zou vertoonen, mits
deze een kleedingstuk was, dat aan de tegenwoordig aan tropen-
kleeding gestelde eischen voldoet.
Wat moet er dus voor in de plaats komen
Slechts één uniform groen of khaki kleurig, open jas indien
men wil met riem; in dienst zonder jas te dragen als door dr. de
Groot aangegeven. Men beschikt over dienstkleeding en betere
kleeding om uit te gaan, enz.
Voor officieren ware deze laatste te vervaardigen van moderne
stoffen als gabardine, palmbeach, enz. Uiteraard wordt uitgaans-
kleeding na eenigen tijd gedegradeerd tot „dienstkleeding".
Distinctieven zoowel op de jas als op het hemd, op het laatste
kleedingstuk op borst of bovenmouw, in gekleurde wol, of iets der
gelijks.
Hoofddeksels
Bamboe hoed of tropenhelm platte pet (z.g. kwartiermuts)
bivakmuts. (Bij oefeningen en te velde wordt de platte pet niet
gedragen)
Het wil mij voorkomen dat te velde en bij oefeningen één kleine
„steeltrunk" voor officiersbagage dan voldoende zal zijn.
Hiernaast voor de officieren avondkleeding, bestaande uit
zwarte pantalon, met breede biezen in verschillende vorm en
kleur voor wapen- en dienstvak aanduiding en Russisch linnen
dinner jacket (avondbaadje) met distinctieven.
Naschrift van de redactie.
Wij hebben den schrijver de gelegenheid niet willen onthouden
om aansluitende op een bespreking van de kleeding te velde in
de tropen het zijne te zeggen over de overige kleeding. Wij vesti
gen er evenwel de aandacht op, dat dit laatste vraagstuk reeds
meermalen en uitvoerig in het Orgaan van de N. I. O. V. aan de
orde werd gesteld. Het ligt dus niet in de bedoeling gelegenheid
te geven tot verdere discussie over dit onderwerp in het I. M. T.
243