264
Eigenlijk eerst de bataljonscommandant leidt het gevecht door tactische
combinatie. Hij is nog juist zoo ver vooraan, dat hij de vluchtige kansen, die
zich op het gevechtsveld voordoen kan onderkennen, anderzijds is hij vol
doende ver achterwaarts om een overzicht te krijgen, waardoor hij minder
gevaar loopt overijlde besluiten te nemen op grond van plaatselijke indruk
ken. Om te combineeren moet hij de daarvoor geschikte wapenen organiek
tot zijn beschikking hebben: collectieve en begeleidende wapens mitr.,
mortieren, en bijzondere wapens ter bestrijding van tanks en vliegtuigen.
Bij het regiment begint de samenwerking met de artillerie, in voorkomen
de gevallen reeds bij het bataljon.
De nieuwe bewapening is slechts een mijlpaal in de ontwikkeling van de
Zw. infanterie: de tankafweer is nog niet opgelost, het boogschot bij de
infanterie heeft nog slechts een korte ontwikkeling achter zich; wel is dit
boogschot ontstaan in den stellingoorlog, dien men zoo graag vermijden wil,
doch juist het boogschot zal den stellingoorlog moeten overwinnen; ook de
luchtverdediging zal uitgebreid moeten worden de 4 mitr. in het bataljon
en de 3 lichte mitr. in de compagnie, voorzien van bijzondere affuit en kring
korrel zijn daartoe maar juist voldoende.
Voor een goed gebruik der veelsoortige infanteriewapens is een duidelijk
begrip van het karakter van hun vuur noodzakelijk, schiettechnisch zoowel
als tactisch.
v. D.
Artillerie.
De Kolonel Buchalet behandelt in de Revue d'Art. van Aug. 1934 „Déclen-
chement des tirs de 1'artillerie", op aanvraag van de inf. of van de vooruit
geschoven waarnemingsposten.
In de inleiding kant hij zich allereerst tegen de veel verbreide opvatting,
dat het bovengenoemde vraagstuk zou zijn het probleem van de verbinding
inf.-art. Het is wel van invloed op dit probleem, doch het probleem zelf is
van hooger orde. Bovendien gaat het hier niet alleen om de betrekkingen
tusschen voorste inf. en art., doch ook om die van de vooruitgeschoven waai-
nemers en de batterijen.
S. behandelt dan de werkzaamheden van het Dét. de liaison, dat werkt
in de as van het te steunen inf. onderdeel en waarin ook de steunende art.
zelf werkzaam is, zoomede de werkzaamheden van het Dét. d'observation, dat
zijne werkzaamheden uitstrekt buiten het beperkte gebied van een enkel
inf. onderdeel en juist naar flankeerende opstellingen zoekt. Daarbij merkt
hij op, dat zeer zeker beide detachementen wederkeerig elkanders werkzaam
heden kunnen verrichten, vaak zal het Dét. d'obs. de vuren van de steunende
art. moeten waarnemen; omgekeerd zal het Dét. de liaison vaak resultaten
van zijne doelverkenning naar achteren doorgeven, o.a. van nevensectoren,
zij het ook dat deze slechts betreffen den toestand van de voorste inf. lijn.
Daarna volgt eene beschouwing over de vooruitgeschoven waarneming van
de art. Deze kan worden uitgeoefend door den Afd. C., den B.C., een offi
cier- of onderoff.-waarnemer. De waarnemer bevindt zich onder moeilijke
omstandigheden in de strook waar het vuur het zwaarst is, kan zich niet
ver boven den grond verheffen, geen kaart en geen instrumenten gebruiken
en heeft een slechte verbinding. Hij is eenigszins in de omstandigheden
van den luchtwaamemer met dit nadeelig verschil, dat hij niet op het terrein
kijkt, doch dit slechts in vluchtige silhouet ziet. Hij is het oog van de art.,
hij deelt de batterijen mede, wat hij ziet. Evenals de luchtwaamemer geeft
hij op: aard van het doel, ongeveer de plaats van het midden, zoo mogelijk
de breedte en diepte. Hij deelt z.n. mede de noodzaak om het vuur te
ontketenen, soms de mogelijkheid om een contrölevuur af te geven, en als
hij cdt. is van het art. onderdeel zal hij het munitieverbruik bepalen. Anders
niet. Hij stelt het te bereiken doel vast, doch zelden de middelen, waarvoor
hij de keus laat aan den cdt. bij de batterij. Voor de plaatsaanduiding ziet S.