Het bleek, dat de stelling der djahats een goed uitzicht gaf op de vallei, welke gedurende den avond en morgenuren door de patrouille werd geobserveerd. Den volgenden dag (4 Dec.) werden de oude sporen tot nabij gampong Lam Paoeh gevolgd (zie onder 26 Nov.). Vervolgens werd naar het bivak Poedéng gemarcheerd, waar men te 10.30 vom. aankwam. Te 1 nam. vertrok kapitein Scheffrahn weer met 1 brig. mar. en 2 brigades inf. met opdracht in de gampongs Pasi, Poedéng en Meunasah Lho, in het belang van het patrouilleeren bij nacht, opruiming onder de honden te houden. Luitenant Kooistra, sedert 29-11 met 1 brig. mar. en 1 brig, inf. op patrouille, rapporteerde bij thuiskomst een en ander over de wijze van bivak maken door de brigades van Lam No. Het bleek nl. dat deze brigades hun bivak bouwden met front naar de „goenoeng", terwijl zij nalieten de bivaks door een pagger te om geven. Majoor Agerbeek achtte het noodzakelijk, in verband met de a.s. poeasa, den G. M. C. voor te stellen luitenant Kooistra met 1 brigade mar. voor de veiligheid te Lam No te detacheeren en door patrouillegang met de brigades van Lam No dit detachement gereed te maken voor het optreden tegen een eventueele uitbreiding van het verzet in de poeasa. Luitenant Kooistra vertrok te 7 vom. naar Lam No. 5 en 6 December. Op deze dagen viel niets bijzonders voor. Door verschillende brigades werd in den omtrek van de Poedéngvallei tevergeefs, naar sporen van de bende gezocht. 7 December. In den avond van 6 Dec. ontving majoor Agerbeek te Poedéng, dat intusschen met Mon Mata (Lhong) door een telefoonlijn was verbonden, bericht uit Koetaradja, dat het onderzoek in zake Daoed Sreng eenig licht had verspreid betreffende de oorspron kelijke plannen van de verzetslieden. De A. R. van Groot Atjeh en de onderafdeelingschef zouden den volgenden dag te 8 vom., te Pasi aankomen. Op het bepaalde uur vernam de actieleider dat, volgens mede- deeling van Daoed Sreng, de verzetslieden plannen hadden zich door godsdienstige afzondering in de grot lë Tidjoh, welke grot, gelegen op den Glé Pó Katjang een mooie natuurlijke schuilplaats zou aanbieden, onkwetsbaar te maken (kaloeët); dit was vóór het uitwijken nog niet geschied. Verder zouden zij plannen hebben gehad op de Koeta Goenong de Keumpeunie weerstand te bieden. De juiste ligging van deze Koeta was niet bekend, enkele Atjehers beweerden, dat deze ves- 152

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 26