Luitenant Kooistra vertrok te 6.15 vom. met 2 brigades op dag
patrouille naar de gampongs Pasi, Glé Broeë, Tjoeniën en Meuna
sah Tjót, met opdracht alle huizen langs te gaan en tactvol te in-
formeeren naar namen en woonplaatsen van de aspirant-verzets
lieden (zie onder 9 Dec.)
17 December.
Eerste dag der poeasa. In verband met het vermoeden, dat gedu
rende de poeasa en zeker in het begin, de verzetslieden veelvul
dig hun kampongs zouden komen bezoeken, werd meer aandacht
besteed aan het leggen van hinderlagen.
De 4de brigade maréchaussée vertrok te 1 vom. op nachtpa
trouille naar gampong Pasi met opdracht aldaar een hinderlaag
te leggen. In den morgen keerde de brigade, zonder succes gehad
te hebben, terug.
Luitenant Harterink, sedert 15 December met 2 brigades op
patrouille, keerde in den morgen terug. Deze brigades hadden de
paden, welke uit het gebergte naar de vallei voeren, verkend,
plaatsen voor hinderlagen uitgezocht en de aloer tusschen den
Glé Beüggala en het pajaterrein ten noorden van Meunasah Tjot
zonder resultaat afgezocht. Ook leverden hinderlagen in den af-
geloopen nacht bij de gampongs Meunasah Lho en de noordelijkste
Poedéngpampong niets op.
Te 6.30 vom. vertrok majoor Agerbeek met 3 brigades, waarbij
kapitein Haga en luitenant Kooistra, op dagpatrouille naar de gam
pongs, welke den vorigen dag door de patrouille onder luitenant
Kooistra waren bezocht ten einde, zooals tevoren met het Bestuur
was afgesproken, allen aspirant kwaadwilligen kennis te geven,
dat hun voornemen bekend was.
18 December.
Ook op dezen dag werden hinderlagen gelegd, nl. door luitenant
Kooistra met 2 brigades, welke te 1.45 vom. afmarcheerden, in
het randgebergte ten noorden van O. Tjot en door kapitein Schef-
frahn te 2 vom. daartoe met 2 brigades uitgerukt in het randge
bergte tusschen O. Tjot en Poedéng Toenong en vervolgens nabij
Kroeëng Teungoh.
Majoor Agerbeek vertrok te 6 vom. met de 5e brigade mar. naar
de gampongs Pasi, Tjoeniën en Glé Broeë ten einde na te gaan of
misschien gamponglieden op 17 Dec., den eersten dag van de
poeasa, waren uitgeweken. Bij het onderzoek, dat in tegenwoordig
heid der hoofden werd gehouden bleek, dat zulks niet het geval
was. De patrouilles, respectievelijk onder kapitein Scheffrahn,
luitenant Kooistra, luitenant Harterink en kapitein Haga, kregen
op een vooraf afgesproken plaats van het negatieve resultaat be
richt.
157