3. „DE KUNST VAN ONGEHOORZAAM ZIJN"
(Naar aanleiding van de Studie van Kolonel Dormaar
onder dezen titel)
door
J. P, G. SCHMITZ,
Kapitein der Artillerie.
Kunnen er zich gevallen voordoen, waarin de mindere militair
ongestraft ongehoorzaam mag zijn aan een hem bevoegd gegeven
(dienstbevel; ja, zijn er gevallen aan te wijzen waarin de onge
hoorzaamheid zelfs plichtmatig is
Het kernpunt der studie, welke de kolonel JDormaar ons
in de extra-bijlage van het I. M. T. 1934 No. 11 voorlegt, is naar
mijne meening dit, dat Z. H. E. G. ons aan de hand van een aantal
voorbeelden uit de krijgsgeschiedenis en bovenal op grond van
het gebeurde met „De Zeven Provinciën" wil aantoonen, dat er zich
gevallen van verplichte ongehoorzaamheid kunnen voordoen, ter
wijl de wetgever tot dusverre die plicht tot ongehoorzaamheid niet
in de wet heeft neergelegd. Kolonel Dormaar spreekt daarom den
wensch uit dat de wetgever in die leemte moge voorzien.
Immers op blz. 32 van de verhandeling staat te lezen
„Zoo moge het zijn, ook ten aanzien van de bepalingen ter zake
„van de ongehoorzaamheid. In de wet worde de ongehoorzaamheid
„uitdrukkelijk tot plicht verheven, indien dit door het belang der
„zaak wordt geboden".
Dit vraagstuk is niet nieuw, hetgeen de hooggeachte schrijver
op blz. 29 van zijne studie dan ook zegt, onder verwijzing naar de
leerboeken over militair strafrecht en naar Barré. Overigens
wordt ons weinig literatuur medegedeeld omtrent eene eventueele
(juridische) oplossing van het onderwerpelijke kernpunt, terwijl
170
„Deckt der Befehl den Untergebenen ober auch
„dann, wenn dieser die Verbrecherischkeit der
„Handlung einsieht, so ist, wie die Extreme sich
„so oft berühren, die blindeste Unterwerfung unter
die Disciplin zugleich die volle Anarchie des
„Rechts".
(Binding, Handbuch des Strafrechts I, blz. 115).