Het verslag vervolgt „Dat artikel heeft echter eene zoodanige uitbreiding gekregen, „dat daardoor alleen reeds wordt aangetoond, dat het in het Wet- „boek van Militair Strafrecht niet behoort te worden opgenomen; „terwijl eene zoodanige gespecificeerde opnoeming van gevallen „altijd weder het gevaar in zich sluit, dat men gevallen vergeet, „waarin later de bevoegdheid evenzeer noodig blijkt. Eene wette lijke bepaling ter erkenning van die bevoegdheid is ook niet noo- „dig. Art. 125 van het Ontwerp (127) x) gebiedt aan elk meerdere „het plegen van een misdrijf door een mindere te beletten. Wanneer „er noodzaak bestaat, kan hij daartoe alle mogelijke hem ten „dienste staande middelen aanwenden. Art. 40 van het Wetboek „van Strafrecht waarborgt hem daarvoor weder straffeloosheid. „Wanneer naar zijn oordeel het misdrijf moet worden belet en ge- „wone middelen zijn hiertoe niet voldoende, dan wordt de drang „der noodzakelijkheid overmacht en feiten, waartoe men door over- macht is gedrongen, zijn niet strafbaar. Het lid der Tweede Kamer VERHEY zeide in de Beraadslaging op 15 Mei 1902 nog het navolgende „Nu heb ik ook getracht iets te ontwerpen om aan de gevoelde „leemte te gemoet te komen maar het is mij niet gelukt een be- „hoorlijke formule te vindendie in de Strafwet zou kunnen wor- den opgenomen en voor elk concreet geval den te volgen weg zou bepalen, 2) Het is echter ontegenzeggenlijk waar, dat wanneer „aan een militair steeds geleeraard wordt, gij moet gehoorzamen, „altijd gehoorzamen en stipt de bevelen uitvoeren, dat dan ook de „man moet weten dat hij van een bevel zal mogen afwijken. „Ik ben dan ook tot de overtuiging gekomen, dat de rechter voor „elk geval zal hebben uit te maken, of de militair naar zijn beste „weten heeft gehandeld, of er noodtoestand was en of hij zich „niet lichtvaardig heeft onthouden van het gehoorzamen aan het „bevel. Ik schaar mij dus aan de zijde van den heer Regeerings- commissaris, dat elk geval op zich zelf zal moeten worden be schouwd; ook de meergenoemde commissie trok haar voorstel „in. Maar toch wensch ik de Regeering te vragen of het niet moge lijk zou zijn, om, wanneer den militair gehoorzaamheid, zelfs „blinde gehoorzaamheid, wordt ingeprent, hem toch in de wet zelf „te doen kennen, dat er gevallen kunnen zijn, waarin afwijken „van een bevel plicht kan zijn en dus daarin een korte aan wij- „zing te geven, opdat hij op een gegeven oogenblik de kracht „moge hebben weerstand te bieden aan verkeerde bevelen en tot „zelfstandig handelen. „Indien de Regeering' daarvan het wenschelijke en mogelijke „mocht inzien, zij het aan de Regeering overgelaten deswege een 179 Art. 127 Ned. Ontwerp art. 132 Ind. W.v.M.S. Cursiveering mij. S.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 53