„formuleering van een artikel aan te geven. Maar is dat niet het
„geval, dan zou ik de Regeering toch vragen de toezegging te
„willen doen om als deze ontwerpen zullen worden ingevoerd,
„in het Reglement op de Krijgstucht, dat de Regeering zal uitgeven,
„concreet de verschillende toestanden te omschrijven en aan te
„geven hoe een militair dan zal moeten handelen. 1).
De heer VAN DER HOEVEN, Regeerings-commissaris ant
woordde hierop
Voorts is de geachte afgevaardigde gekomen op het
„zeer interessante punt over de twee tegenstrijdige bevelen, welk
„vraagpunt wij hier niet zullen kunnen uitmaken. Ik acht het niet
„mogelijk dienaangaande een onomstootelijken regel te geven, die
„altoos en in alle gevallen zal gelden, en zeker behoort die regel
„niet thuis in de strafwet. Maar zeker behoort een verwijzing,
„een algemeene regel dienaangaande in de reglementen, zooals die
„daar trouwens nu reeds in voorkomt.
„Nu is het geloof ik al verbazend veel in vergelijking met 50
„jaren geleden, dat wij nu niet meer spreken van „blinde gehoor
zaamheid" de geachte afgevaardigde sprak er wél van en
„daar minder aan gelooven.
„Het is al veel, dat in een officieel staatsstuk als deze Memorie
„van Toelichting, die beschouwingen staan over gehoorzaamheid
„en den plicht tot ongehoorzaamheid. Verder kan men niet gaan.
Het is niet mogelijk dit alles a priori vast te regelen en nog onmo
gelijker daarvoor een plaats te vinden in het wetboek. 2) Ik kan
„namens de Regeering mededeelen, dat het voornemen bestaat
„voort te gaan op den ingeslagen weg en voor zooveel noodig po
sitieve voorschriften op te nemen in een of ander reglement".
Ik vermeen met het vorenstaande te hebben aangetoond, dat
het probleem, hetwelk door kolonel Dormaar weder wordt op
geworpen, voor onzen hoogsten wetgever een overwonnen vraag
stuk is. De wetgever erkent onomstootelijk de noodzakelijkheid
van uitzonderingen op den regel van onvoorwaardelijke gehoor
zaamheid, echter de vraag of daar nu ook uit volgt dat die uit
zonderingen uitdrukkelijk in de wet moeten worden vermeld,
wijst hij van de hand, met verwijzing naar art. 40 Ned. W. v. S.
(art. 48 Ind. W. v. S.). De zeer ruime redactie van dat artikel
de „noodtoestand" valt daaronder let op „gedrongen", er staat
niet „gedwongen" geeft den rechter ruimschoots gelegenheid
om in de door ons bedoelde gevallen, de strafbaarheid der onge
hoorzaamheid te laten afhangen van de omstandigheden, en wel
180
b Cursiveering mij. S.