allereerst van de relatieve waarde der verschillende plichten en/of
belangen die met elkander in botsing kwamen. De wetgever
zegt dus Ik acht het voorstel onnoodig prof. Mr. H. van dei-
Hoeven voegt daar nog aan toe „en zelfs schadelijk" want ik
heb de ongehoorzaamheidsplicht bereids negatief in de wet neer
gelegd „Gij militair, zult gehoorzaam zijn(zie artt.
103 en 104 Ind. W. v. M. S.), tenzij(zie art 48 Ind.
W. v. S.).
De wetgever redeneert dus, ik wetgever heb de ongehoorzaam
heidsplicht in bepaalde, niet bij voorbaat aan te duiden gevallen,
reeds negatief in de wet neergelegd.
En wat wil kolonel Dormaar nu
Hetzelfde als het geen de Militaire Commissie en het lid dei-
Tweede Kamer Verheij ruim dertig jaar geleden óók wilden, n.l.
dat er in de wet een artikel kome waarin de ongehoorzaamheid
in bepaalde (z.m. nader omschreven) gevallen uitdrukkelijk tot
plicht verheven wordt. M. a. w. willen zij positief in de wet neer
leggen het ongehoorzaamheidsbeginsel„Gij militair, moogt on
gehoorzaam zijn in die en die gevallen".
Zie hier dan de beide standpunten lijnrecht tegenover elkaar
gesteld. Hetgeen kol. Dormaar positief in de wet wil zien neer
gelegd, meent de wetgever reeds negatief te hebben bereikt en
oordeelt dus, in dien gedachtengang vanzelfsprekend, de positieve
regeling overbodig.
Na overweging van de hiervoor vermelde wetsgeschiedenis, zal
men moeten toegeven, dat de studie van kol. Dormaar geen reke
ning houdt met het reeds ingenomen standpunt van den wet
gever. En men zal toch zeker 's Wetgevers standpunt in dezen
niet onopgemerkt mogen passeeren
Mocht kolonel Dormaar evenwel tóch zijn ingenomen stand
punt blijven handhaven, dan zal echter Z. H. E. G. n. m. m. meer
klemmende juridische argumenten moeten aanvoeren, dan in de
studie zijn vermeld. Eene verwijzing naar een aantal voorbeelden
uit de krijgsgeschiedenis, hoe juist deze voorbeelden op zich zelve
ook mogen zijn, is daartoe niet voldoende. Op juridische gronden
zal de noodzakelijkheid dienen te worden aangetoond van het
in het leven roepen van een wetsvoorschrift in den geest als op
meerbedoelde blz. 32 is vermeld. De beweerde en algemeen ge
voelde rechtsbehoefte zal deugdelijk moeten worden aangetoond.
Een wetgever is niet zoo gemakkelijk voor een zaak te winnen
Vooral niet als deze zich reeds tevoren op ondubbelzinnige wijze
heeft uitgesproken.
Het zij mij verder vergund nog enkele opmerkingen te maken,
deels van zuiver militairen, deels van juridischen aard.
181