Met den titel van de studie van kolonel Dormaar kan ik mij
niet geheel vereenigen. Ik vraag mij af, of wij uit een militair
oogpunt hier wel mogen spreken van een „kunst" van „onge
hoorzaam" zijn. Het is juist de kunst van wèl gehoorzaam te
zijn. Is een van de voornaamste elementen der krijgstucht niet
onafgebroken gehoorzaamheid (art. 1 R. K. 1934). Gehoorzaam
heid, zelfs tot in kleinigheden, wordt den militair voortdurend
voorgehouden, ingeprent, aangekweekt en aangeleerd. Nimmer
zal men hem ongehoorzaamheid gaan leeren. Daar zal men zich
wel voor wachten
Steeds dringen er weer symptomen van de menschelijke onge
hoorzaamheidsidee naar voren, en steeds weer moeten deze wor
den onderdrukt om te komen tot de door ons zoo begeerde mili
taire gehoorzaamheid. Dus voortdurende zelfoefening en voor
houding door anderen. Vandaar die vervelende theoriën en schier
onuitputtelijke lezingen over dit onderwerp. Oefening baart kunst,
ja, kunst om gehoorzaam te zijn
Gaat men nu daarnaast spreken over een kunst van ongehoor
zaam zijn, dan sticht men noodwendig verwarring, want onge
hoorzaamheid is in beginsel een militaire ondeugd van de aller
ergste soort. Gehoorzaamheid is, om met Graaf MOLTKE te
spreken, de ziel van de krijgsmacht.
„Autoritat von oben und Gehorsam von unten, ist die ganze
Seele der Armee." 1). GEhoorzaamheid dient het regelgeval te zijn
in de krijgsmacht en verplichte ONgehoorzaamheid de hooge
exceptie.
We gaan dus thans niet het regelgeval bespreken, maar de
enkele uitzonderingen. Maar als dat zoo is, waarom dan niet het
kind bij den naam genoemd
De draad welke door de redeneering van kolonel Dormaar
loopt is deze: Zijn er ook gevallen aan te wijzen, waarin het ver
geeflijk, ja zelfs geboden is, dat een mindere opzettelijk ongehoor
zaam is aan een hem gegeven dienstbevel; waarin hij eigendun
kelijk van dat bevel afwijkt, of dat bevel overschrijdt, of dat
bevel zelfs in het geheel niet opvolgt
Ik vermeen dat dit het vraagstuk is dat de hooggeachte schrijver
ons wil voorleggen. Naar mijne meening had de titel dan ook beter
in dien geest kunnen luiden. Door het belang der zaak geboden
ongehoorzaamheid, dus „ongestraft" 2) ongehoorzaam te zijn,
daar gaat het om. Immers de regel is in de militaire samenleving,
dat op ongehoorzaamheid eenig correctief volgt, welk dat ook
1) Redevoering van Graaf MOLTKE, gehouden 7 Juni 1872, (Verhand-
lungen des deutschen Reichstages 1, 1872, bl. 814).
2) Ik bedoel hier met: „ongestraft", afgeleid van „straffen" in ruimen
zin, dus niet enkel straffen in den zin van het mil. strafwetboek.
182