moge zijn. En nu valt het niet te loochenen dat er inderdaad een aantal gevallen zijn aan te wijzen waarin de mindere bij onge hoorzaamheid „vrijuit" gaat, ja, nog sterker, dat hij achteraf, nadat men het goede (resultaat) van de ongehoorzaamheid heeft ingezien of ondervonden, wordt geprezen en beloond. Wee den ongehoorzame als het verkeerd afloopt verlaging, ontslag, vrijheidsstraf, ja zelfs de doodstraf hangt hem boven het hoofd. Dit laatste zegt kolonel Dormaar ook. Vandaar dat het betoog m.i. veel te opportunistisch is gesteld. Enkele hooge uitzonderingen worden hier op den troon gezet. Het zou nu juist zoo leerzaam zijn geweest, indien minstens even veel gevallen waren vermeld geworden van ongehoorzaamheid met verkeerden afloop. Dan zou de lezer een juister beeld gekre gen hebben van den omvang en de beteekenis van het vraagstuk. Nu wordt hij eenzijdig in een bepaalde richting gedreven. 2. En nu mijn tweede bezwaar tegen het artikel van kolonel Dormaar. Naar mijne meening kan de studie van kolonel Dormaar paedagogisch verkeerd uitwerken bij velen van ons. Het is een studie voor ver-gevorderden. Want waar wordt nu de grens aan gegeven in het artikel, waar de gehoorzaamheid mag (moet) over gaan op straffelooze (verplichte) ongehoorzaamheid Nergens wordt die overgang ons ook maar eenigermate bijgebracht. Dat is ook zeer begrijpelijk, want dit is uitermate lastig. Juristen van naam hebben hunne krachten beproefd op het vastleggen van het juiste criterium in de wet, o. a. de professoren I. A. EIGEMAN en H. VAN DER HOEVEN, doch immer bleek dat zij teleurgesteld uitkwamen. Zou een wetgever er ooit toe mogen besluiten dat criterium in de wet neer te leggen, dan zal hij zich moeten behelpen met een uiterst vage wettelijke omschrijving. En dat dit inderdaad zoo is, bewijst de omschrijving die de kolonel Dormaar zelf ons op blz. 32 geeft. Wat toch te verstaan onder de uitdrukking: „Indien dit door het belang der zaak wordt geboden"?. Aan zoo'n omschrij ving heeft niemand iets, daaraan heeft men geen houvast, de justiciabelen niet en de rechter evenmin. Wat de een als het „be lang der zaak" qualificeert, vindt de ander heelemaal geen „belang der zaak". Het subjectieve element zou hier te zeer worden bin nengehaald. Waar nu zelfs een wetgever niet in staat mag worden geacht een juiste om tuining in dezen te kunnen geven, hoe zullen nu de meesten onder ons bevoegd moeten worden geacht een juiste maatstaf op dit stuk te kunnen aanleggen? Men zal bezwaarlijk weten te schiften wanneer men wèl ongehoorzaam mag zijn en wanneer niet. De hoofdzaak is m.i. deze: Men doet iets in een bepaald geval en achteraf wordt het gepresteerde beoordeeld (veroordeeld of 183

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 57