Ik vermeen dat art. 143 dan al voldoende beantwoordt aan de
ratio leges, wanneer ieder meerdere doordrongen is van de over
tuiging dat er in de daar bedoelde gevallen iets moet gedaan
worden en dat hij vooral niet mag stilzitten en niet de zaak op
zijn beloop mag laten.
Hoe zou nu een wetgever voor elk speciaal geval, ook maar
eenigszins omlijnd, de te nemen maatregelen kunnen gaan voor
schrijven Ieder voor zich zal in concreto moeten uitmaken welke
maatregel van geweld geboden is, in verhouding tot het te be
schermen rechtsbelang of rechtsgoed. Een meerdere die een min
dere op heeterdaad betrapt, bijv. bij diefstal, zou zeer zeker ver
keerd doen als hij den dief op staanden voet neer zou schieten,
als die mindere overigens zich niet verzet en zich rustig laat
arresteeren. Maar evenzeer zou die meerdere verkeerd hande
len, indien hij niets deed. Tusschen de beide uitersten van het
doodschieten en het niets doen, zijn zeer vele nuances die zich
niet vooraf laten regelen en niet in de wet zijn neer te leggen.
Voldoende is het naar mijne meening als de meerdere het besef
heeft dat er iets moet geschieden en dat niets-doen stééds ver
keerd is. En ik meen dat art. 143 ons dat wel voorhoudt.
Tenslotte nog deze opmerking.
Op blz. 31 stemt Kolonel DORMAAR ten volle in met „K".
als deze zegt„Laat ons nu ook eens een streep zetten onder een
jurisprudentie, een merkwaardige jurisprudentie, enz2)
Wis en zeker niet. Laten we die streep haastiglijk uitwisschen
Laten we blij zijn, dat we eindelijk eens op dit stuk een uitste
kend gemotiveerd vonnis hebben of de veroordeeling en de
strafmaat nu ook juist zijn laat ik in het midden waaraan we
houvast hebben. Ik meen dat de sententie van de Z. P. één van
de best gemotiveerde uitspraken is, welke we t.a.v. art. 143 Ned.
W. v. M. S. bezitten. En dat dit zoo is moge blijken uit de Neder-
landsche pers en uit de meeningen van de juridisch tot oordeel
bevoegden, welke vrijwel algemeen verklaren hier met een bij
zonder goed vonnis te doen te hebben. Artikel 143 is plotseling
in geheel ander daglicht komen te staan 3)
Dit afgezien van de eventueele juridische aanmerkingen, welke te maken
zouden zijn op de wettelijke omschrijving, speciaal op de schuldomschrijving.
Zie het Bat. Nieuwsblad van 27 en 28 Juli 1934.
3) De lezer legge eens de uitspraak van de Z. P. naast de Sententie van
het Ned. H. M. G. van 5 Juli 1927, terzake van het voorgevallene te Assen in
Sept. 1926. (Te vinden in M. R. T. XXIII, blz. 167 v.v. en gedeeltelijk opgeno
men hierachter in het tweede stuk).
186