CONCLUSIES. I. De gehoorzaamheidsplicht dient in de krijgsmacht voorop te staan. II. De erkennig der noodzakelijkheid van uitzonderingen op den regel van onvoorwaardelijke gehoorzaamheid valt niet te loo chenen de gevallen van toelaatbare of van verplichte onge hoorzaamheid behooren echter tot de hooge uitzonderingen. III. De ongehoorzaamheidsplicht dient niet uitdrukkelijk in de wet te worden neergelegd; het juiste criterium in de wet aan te geven is niet alleen ondoenlijk, maar is bovendien onnoo- dig te achten en zou daarenboven schadelijk kunnen werken. IV. De wetgever heeft den ongehoorzaamheidsplicht bereids ne gatief in de strafwet neergelegd Gij militair zult steeds ge hoorzamen tenzij V. De wetgever heeft uitdrukkelijk van de hand gewezen de positieve regeling in de strafwet van den ongehoorzaamheids plicht Gij militair moogt ongehoorzaam zijn in die en die gevallen. (wordt vervolgd). 187

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 61