Teneinde het overlijden met alle gewenschte garanties van zeker heid vast te stellen zullen de lijken, alvorens te worden verbrand of begraven, onderworpen worden aan een nauwgezet onder zoek, dat zoo mogelijk door een medicus zal worden verricht. Van de indentiteitsplaatjes zal daarbij de eene helft op het lijk blij ven, terwijl de andere helft zal worden overgedragen aan de te genpartij, vergezeld van de overlijdensacte en andere documen ten. De dooden zullen met eere worden begraven, de graven ge respecteerd en geregistreerd. Deze registratie zal geschieden door een officieelen dienst, die vanaf het begin der vijandelijkheden georganiseerd zal zijn. Door de organisatie van dezen dienst en door de uitwisseling na afloop der vijandelijkheden van de lijs ten der dooden en hunne graven, zal men de overlevenden zooveel mogelijk de wreede onzekerheid omtrent het lot van hun verwan ten besparen. Zij zullen zoodoende weten of de vermiste nog in leven is óf, in het tegengestelde geval, waar zijn laatste rustplaats is. Aldus zal het aantal „onbekende soldaten" aanzienlijk beperkt worden. Art. 5 voorziet in zekere maatregelen van bijzondere bescher ming en in zekere vrijstellingen ten gunste van de inwoners, die op het beroep, door de militaire autoriteiten op hun liefdadig heidszin gedaan en onder controle dezer autoriteiten, de gewon den, behoorende tot de oorlogvoerende legers opnemen en ver zorgen. Het behoud van deze voorschriften in den tekst van de nieuwe Conventie, waarvan de waarde in onze dagen als genoeg beperkt kan worden beschouwd, is waarschijnlijk een piëteits- hulde aan de nagedachtenis van den grooten philantroop die als eerste de leidende principes van de Conventie heeft uiteengezet. Volgens art. 6 en 7 van Hfdst. II zullen de mobiele geneesk. formaties, die de legers te velde vergezellen, evenals de vaste inrichtingen van den M. G. D. voortdurend worden geëerbiedigd en beschermd, onder voorbehoud, dat ze niet gebruikt zullen wor den om handelingen te verrichten, die nadeelig zijn voor den vij and. Art. 8 legt er den nadruk op, dat deze bescherming zal voort duren te zijn overeengekomen, niet alleen in de gevallen, reeds in de vorige Conventie bepaald, n.l. Ie waarin het personeel van de formatie of inrichting gewapend is en van zijn wapens gebruik maakt voor eigen verdediging of voor verdediging van de onder zijn hoede staande gewonden en zieken, 2e waarin de formatie of inrichting door een gewapende macht wordt bewaakt, en 3e waar in bij de formatie of inrichting draagbare wapenen en munitie worden gevonden, die aan de gewonden en zieken behooren en die nog niet zijn ingeleverd bij de daarvoor aangewezen tak van dienst, maar ook in het geval, en dit is nieuw toegevoegd, waarin het personeel en materieel van den diergeneesk. dienst zich bij die formatie of inrichting bevindt, zonder dat het daarvan een integreerend deel uitmaakt. Dit laatste voorschrift doelt op de in 221

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 95