sommige legers bestaande organisatie, waarbij de veterinaire for maties zijn toegevoegd of ondergebracht bij de geneesk. formaties. Zij impliceert intusschen niet, dat de bescherming der Conventie zich uitstrekt tot dat personeel of materieel. Hfdst. III handelt over het geneesk.personeel en bovendien over allen, „die onder alle omstandigheden geëerbiedigd en beschermd en, indien ze in handen van den vijand vallen niet als krijgsge vangenen behandeld zullen worden." In deze categorie behoort vlg. art. 9 niet alleen het personeel, belast met het weghalen, het vervoeren en de behandeling der gewonden, alsmede met het beheer der formaties, doch ook dit is een nieuw voorschrift het militair personeel, dat in voorkomende gevallen speciaal aangewezen wordt om met het gewone personeel samen te wer ken, onder voorbehoud, dat het gevangen genomen wordt, terwijl het deze functies vervult. Dit hulppersoneel zal, evenals het ge wone personeel, voorzien moeten zijn van een identiteitsbewijs. Dit voorschrift doelt waarschijnlijk vóór alles op het personeel van de militaire muziekkorpsen, dat in enkele legers een speciale opleiding ontvangt als ziekendrager en dat te velde en in voor komende gevallen als zoodanig kan worden gebruikt. De andere ziekendragers, die géén speciaal onderricht hebben gekregen, blijven buiten de door de Conventie overeengekomen bescher ming. Dezelfde bescherming en rechten zijn toegekend aan de mili taire veldpredikers, evenals, vlg. art. 10, aan het personeel van de vrijwillige vereenigingen tot hulpverleening, die behoorlijk door hun Regeering zijn erkend en toegelaten en die gebruikt worden voor de verzorging der zieken, onder voorbehoud, dat dat personeel aan de militaire wetten en reglementen zal zijn onder worpen. Tot deze categorie behoort het geneesk. personeel van het Roode Kruis. Er is overeengekomen, dat, alvorens van deze organisaties een daadwerkelijk gebruik gemaakt wordt, de oor logvoerenden zich verplichten de namen der vereenigingen, die toegelaten zijn hun medewerking te verleenen aan den M. G. D., bekend te maken aan de tegenpartij. In dit verband schrijft art. 11 voor, dat, in geval een vereeniging uit een neutraal land hare medewerking verleent, vooraf de goedkeuring daartoe moet zijn verkregen, niet alleen van de eigen Regeering, doch ook van die van het oorlogvoerend land zelf. Ook van deze hulp wordt be richt gezonden aan de tegenpartij. Het recht, dat men had voor gesteld toe te kennen aan vereenigingen tot hulpverleeninig, die tot een aangrenzend neutraal land behooren, om in geval van urgentie zónder voorafgaande machtiging gewonden en zieken van een oorlogvoerende partij, die zich zonder hulp in de nabij heid der landsgrenzen bevinden, te helpen, is door de Conventie verworpen als zijnde in staat diplomatieke verwikkelingen in het leven te roepen. 222

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 96