In dezen zin heeft de patrouilleccommandant beslist.
Aan het vuur hebben aanvankelijk ten rechte slechts de
manschappen van de spits en van het rechter gelid deelgenomen.
De langs den weg aanvallende Atjeher is, met een der anderen, er
door gewond. (Teungkoe Hasan, zie onder 29 December). Drie
Atjehers zijn er waarschijnlijk door weerhouden een kléwangaan-
val op het rechtergelid door te zetten (zie voor hun vluchtrichting
bijlage IV), zij zijn voor dat gelid langs door het zijterrein ge
vlucht.
Om te generaliseeren en te bevelen, dat bij nachtelijke ontmoe
tingen of ondernemingen enkel met de klewang zou moeten worden
geageerd, zou naar onze meening niet juist zijn. Ieder geval, ook
des nachts, moet afzonderlijk worden beoordeeld.
In velband met ,,vuur of (en) klewang" wordt nog het volgende
aangeteekend.
Naar aanleiding van de verschijning in 1926 van een werkje
getiteld: „Wenken voor patrouilles bij het optreden tegen den
Inlandschen vijand", van de hand van den over geen Atjeh-erva-
ring beschikkenden, sedert gepensionneerden kapitein der infan
terie B. M. van Mourik, Ridder M. W. O. der 4de kl., volgens
hetwelk bij het optreden tegen verzetslieden het gebruik van den
klewang regel moet zijn en naar de karabijn slechts in bijzondere
gevallen moet worden gegrepen, terwijl zelfs werd aanbevolen,
bij nacht met ongeladen karabijn te marcheeren, greep de toenma
lige luitenant-kolonel der infanterie L. A. Snell, Ridder M. W. O.
der 4de kl., tweemaal eervol vermeld, 15 jaren Atjehdienst, naai
de pen en betoogde J) op grond zijner ervaring juist het omgekeer
de, de karabijn is en blijft het hoofdwapen en de klewang het hulp
wapen (in tegenstelling dus met de vroeger veelvuldig verkondig
de leer: „De karabijn liegt, de klewang spreekt de waarheid"1).
Ten allen tijde moeten onze patrouilles gereed zijn tot vuren en
eerst als dit niet meer mogelijk is (in het handgemeen), wordt de
klewang gehanteerd.
Met deze zienswijze stemt de, eveneens over veel Atjeh-ervaring
beschikkende luitenant-kolonel der infanterie V. Gosenson, Ridder
der M. W. O. der 4de kl. en eervol vermeld in 2), evenzoo de sedert
gepensionneerde generaal-majoor tit. H. Behrens, begiftigd met
eeresabel, Ridder M. W. O. der 4de kl., 12 jaren Atjehdienst. De
door den kolonel H. Behrens als gewestelijk militair commandant
uitgevaardigde patrouille-order luidt (punt 18)„Bij een gevecht
wordt in de eerste plaats van de karabijn gebruik gemaakt om te
schieten; de klewang dient voor het handgemeen als het schieten
uitgesloten is".
9 zie I. M. T. 1927 blzn 93 e.v., blz. 158.
zie I. M. T. 1930 blz. 246.
301