voorlezen van de hikajat prang sabil den adspirant moseulimin
het noodige fanatisme worden ingeblazen.
Genoemde Teungkoe Hasan werd in zijn gampong als heilig
(kramat) beschouwd. Hij had destijds godsdienstonderricht ge
noten van wijlen Teungkoe Déah van Meunasah Lho, sinds 3 jaren
overleden, die op zijn beurt een volgeling was van den bekenden
Teungkoe di Tiro uit Pidië, den dichter van de hikajat prang sabil.
Hij, Teungkoe Hasan, is het geweest, die de menschen direct of
indirect bewogen heeft tot de actie tegen de keumpeunie. Zelf
is hij ontevreden geworden door het feit, dat hij tot tweemaal toe
getracht heeft een balai mengadji (lokaaltje voor godsdienstonder
richt) op te richten, doch hierin door het gampong bestuur werd
tegengewerkt. Hij heeft zich in zijn gampong in verbinding gesteld
met Teungkoe Ma Ali, leider der Pasi- en met Teungkoe Doelah
leider der Poedénggroep. Verder met Teungkoe Machmoed en
Teungkoe Polim leider van de niet uitgeweken groep van de
gampong Glé Broeë.
Het spreekt haast wel vanzelf, dat er onder de bendeleden ook
enkelen waren, die zich om bijzondere redenen bij de bende hebben
aangesloten.
De op 26-11-34 gesneuvelde Moesa bin Lem Tjoet Moeaid was
stom, dit is de reden, dat zijn vrouw van hem was weggeloopen.
Zij beweerde, dat hij haar verstooten had (thalaq 3)voor zoover
echter destijds uit zijn gebaren viel op te maken, wilde hij haar
vervolgen wegens kwaadwillige verlating. Deze zaak was nog niet
geregeld toen Moesa met de bende het bosch introk.
Een dergelijke familie aangelegenheid kan voor een Atjeher
een reden opleveren moseulimin te worden.
Van een ander bendelid werd de zuster veroordeeld tot 2 maan
den gevangenisstraf wegens zina (overspel), een gebeurtenis,
welke hem natuurlijk „maloe" heeft gemaakt en welke voor een
Atjeher aanleiding genoeg is moseulimin te worden of via den
bekenden „kafir"-moord den dood te zoeken.
Omtrent de bijzondere redenen, welke de overige personen
kunnen hebben gehad, is niets bekend. Wel vertelt de zich gemeld
hebbende Daoed Sreng, dat er bij eenige uitgewekenen een slechte
stemming heerschte, omdat zij hun belasting niet konden betalen
(deze bedroeg gemiddeld 2,50 per hoofd per jaar en is in verge
lijking met andere streken zeer laag) en dat door de leiders met
het kennelijk doel om op te hitsen het optreden van den hiervoren
genoemden imeum van den moekim Glé Broeë aan de uitgewe
kenen zeer zwart werd afgeschilderd, maar tevens deelt Daoed
306
x) Onderscheidenlijk door de moesapat tot iVz en 4 jaar gevangenisstraf
veroordeeld wegens „samenspanning tot het plegen van verzet tegen het
wettelijk adatgezag".