Sreng mede, dat hem persoonlijk niet bekend is, of een der uit gewekenen inderdaad een ruwe behandeling heeft ondervonden of een andere grief had. Hijzelf geeft toe geen reden gehad te hebben om uit te wijken, maar voelde wel wat voor een oorlogje tegen de keumpeunie en zoo is het ongetwijfeld met vele anderen geweest. We zagen reeds, dat de oelèëbalang van het landschap Lhong evenals eenige moekimhoofden vreemdelingen waren. HIER RAKEN WE DE KERN VAN DEZE GEHEELE ZAAK n.l., DAT HET ONDERHAVIGE VERZET EEN UITING IS GEWEEST JEGENS HET NIET-ADATRECHTELIJKE GEZAG. Het feit, dat de oelèëbalang Teukoe Rajeu geen rechthebbende was, behoefde nog niet tot verzet te leiden, want er zijn tallooze gevallen in Atjeh, waarin zelfs een gewoon avonturier zich de macht heeft toegeëigend en die voor zich en zijn nageslacht heeft weten te bevestigen. Evenwel staan zij doorloopend bloot aan intriges van de zijde van rechthebbenden en hangt het uitsluitend van hun persoonlijk heid af of zij door kracht en handigheid zich staande weten te houden. Het Atjehsche volk buigt ten slotte voor hem, die zijn macht laat gelden maar innerlijk blijft het aanhankelijk aan zijn erfelijk oelèëbalangsgeslacht; het voelt zich onder een vreemden heerscher nooit geheel tevreden en zal hem bij de geringste verslapping onmiddellijk afvallen, zooals hier dan ook het geval is geweest. Twintig jaren lang ging alles goed, dank zij de krachtige rustige houding van den oelèëbalang, totdat hij in 1932 met ziekte en rampen in eigen familie te kampen kreeg, waardoor zijn waak zaamheid verslapte. Nog was dit niet erg geweest, indien de ondergeschikte hoofden hun plicht gedaan hadden. Doch de oelèëbalang heeft in zijn po litiek tegenover zijn landschap een tactische fout begaan door langzamerhand ook de adatrechtelijke moekimhoofden door eigen familieleden te vervangen, hopende daardoor sterk te komen staan maar zich inderdaad nog meer vervreemdende van het volk. Speciaal interesseerde de imeum van Glé Broeë zich niet het minst voor zijn moekim. Tot overmaat van ramp zaten de gamponghoofden van Poedéng Toenong en Pasi tengevolge van familieaangelegenheden meer buiten dan binnen hun gampong, zoo stond die bevolking alleen als kuikens, die hun kloek kwijt zijn en liep onmiddellijk af op het zacht gefluit van enkele geestdrijvers (wijlen Teungkoe Hasan en de veroordeelde Teungkoes Polim en Machmoed), die maandenlang ongemerkt hun prang-sabilleer konden verkondigen. Nog steeds en voor een verre toekomst ligt het latente politieke gevaar voor Atjeh in den onverwoestbaren onafhankelijkheidszin, die bovendien nog gesteund wordt door hetgeen de psychiaters een „kafircomplex" noemen. 307

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 37