voegdheid van hem die beveelt, of naar den aard van het op bevel te plegen feit, blindelings en zonder nadenken aan de wilsuiting van den meerdere moet gevolg geven Brauer, in „Der Gerichtssaal", t.a.p. blz. 397, meent inderdaad, dat de mindere in den militairen dienst „blinde" gehoorzaamheid verschuldigd is 1), zóó zelfs, dat hij geene uitzondering op dien regel duldt. Ook Damianitsch, „Studiën über das Militar Straf recht", blz. 74, schijnt een aanhanger van deze theorie te zijn. („es hat daher die Ansicht Brauer's vieles für sich). Een noodzakelijk gevolg van het huldigen van het beginsel der absolute gehoorzaamheid is natuurlijk, dat de mindere nooit straf rechtelijk verantwoordelijk gesteld kan worden voor de uitvoering van op bevel gepleegde strafbare feiten, zelfs al wist hij, dat het bevel onbevoegd gegeven was, en het plegen van een strafbaar feit beoogt. Het gebied waarbinnen in den militairen dienst bevoegde beve len kunnen worden gegeven is onbegrensd. Elke rechtskrenking toch, bijv. het verbranden van huizen, het onder water zetten van particulier land, enz. mits in 's lands belang, kan in oorlogstijd het voorwerp zijn van een bevoegd gegeven ambtelijk bevel, zoodat door de uitvoering van dit bevel de mindere niet strafrechtelijk verantwoordelijk gesteld kan worden voor de door hem begane handeling. Een strafbaar feit toch is niet aanwezig. Maar boven dien is de plicht tot gehoorzaamheid in den militairen stand van grooter gewicht dan die in den burgerlijken staatsdienst 2). Een militair bevel zal dikwijls alleen dan uitwerking hebben, wanneer het met den meest mogelijken spoed ten uitvoer gebracht wordt, terwijl hij, die het bevel ten uitvoer moet brengen, de doelmatigheid er van, vaak onmogelijk zal kunnen beoordeelen, doordat hij niet bekend is met de omstandigheden, die tot het geven van het bevel aanleiding hebben gegeven 3). Hoewel het voor den minderen militair moeilijker dan voor den burgerlijken ondergeschikte is, de bevoegdheid van den meerdere te onderzoeken, een onderzoek, waardoor bovendien de kracht van het bevel soms geheel en al te loor zou kunnen gaan, is het echter toch niet noodig dat hij blinde gehoorzaamheid zou verschuldigd zijn. Het ontwerp Wetboek van Strafrecht voor het Zwitsersche Eedgenoot schap huldigt dit principe. (Zie Gretener, Zum Entwurfe eines Militarstrafgesetzbuches für die Schweizerische Eidgenossenschaft, blz. 131). Cf. Hecker, Lehrbuch des deutschen Militarstrafrecht, blz. 89. a) Berner, Die Lehre von der Theilname am Verbrechen, blz. 281 „indem die That- und Schnellkraft eines Heeres wesentlich in der telegraphi- schen Geschwindigkeit besteht, mit welcher der Wille des Befehlenden sofort zur Gesammtheit grosser Massen von Individuen umschlagt". 312

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 42