Uit de artt. 103, 104 en 124, in verband met de bepalingen van
het gemeene strafrecht (zie art. 1 W.v.M.S.) en de correspondee-
rende artikelen van de militaire strafwetgeving, zal dus de gehoor
zaamheidsplicht juridisch geconstrueerd moeten worden! Het is
hier de plaats niet andere beschouwingen te geven omtrent bedoel
de artikelen, zoodat ik volsta met te verwijzen naar de toelichtingen
die van Dijk op meerbedoelde artikelen heeft gegeven 1).
Uit het voorgaande is al voldoende gebleken dat het begrip
„blinde" of „onvoorwaardelijke" of „lijdelijke" gehoorzaamheid
niet absoluut en tot in zijn uiterste consequenties aanvaard mag
worden. De nieuwere richting wil den mindere een toetsingsrecht
geschonken zien, en wil hem slechts in zooverre tot gehoorzaamheid
verplichten, als hij bij een beleidvol gedrag den meerdere meent
verschuldigd te zijn 2).
Deze omschrijving is niet scherp. De gehoorzaamheidsplicht ligt
juist tusschen de beide uitersten in: soms „blinde", dan weer
„beleidvolle" gehoorzaamheid moet den mindere als eisch gesteld
worden.
De mindere bevindt zich bij het weigeren van gehoorzaamheid
aan een hem gegeven bevel in een zeer netelige positie. Of het
bevel een dienstbevel is, of de meerdere tot het geven van het bevel
bevoegd was, of, zoo dit laatste niet het geval is, hij desalniettemin
toch een beroep kon doen op noodtoestand zijn alle vragen, die
voor den mindere uiterst lastig te beantwoorden zijn. Vandaar
dat het dezen niet genoeg kan worden ingescherpt, dat hij in begin
sel alle door een meerdere gegeven bevelen moet gehoorzamen;
want doet hij dit niet, dan handelt hij suo periculo.
Door toepassing en samenwerking van krachtige repressieve
en langdurige preventieve maatregelen tracht men dan ook in
elk leger de gehoorzaamheid zoo consequent mogelijk door te
voeren, opdat een ieder zijn wil ondergeschikt wete te maken
aan den wil van dien éénen man, die geroepen is als legeraanvoer
der op te treden.
Intusschen kunnen er zich omstandigheden voordoen, waarin
ook het opvolgen van een gegeven order voor den mindere niet
juist zoude zijn en hem niet steeds voor straf zal vrijwaren, omdat
voor hem een conflict van rechtsplichten, rechtsbelangen of rech
ten bestaat en bij een dergelijk conflict ongehoorzaamheid plicht
Zie VAN DIJK, (1930) blz. 120—126.
2) „De Militaire Gids" 1903, blz. 302, spreekt van eene „beleidvolle"
gehoorzaamheid.
316