zijn. In het geval dat de mindere weet, dat hij door de opvolging
of door de enkele uitvoering van het bevel zich aan bestraffing
zou blootstellen, is art. 51 (2) W.v.S. toepasselijk.
Beide gevallen behooren tot de zgn. „verontschuldigingsgron-
den": De verrichte handeling levert een strafbaar feit op, doch kon
den handelenden om eenige reden niet worden aangerekend,
vandaar dat het subjectieve element, de schuld, komt te ontbreken
en er dus nooit sprake kan zijn van een strafbaar feit.
Met Eigeman geloof ik dat een beroep op art. 51 (2) W.v.S. in
dezen als het juiste moet worden geacht: Weliswaar verkeert de
mindere, die op bevel van een meerdere een strafbaar feit moet
plegen, in noodtoestand, doch de wet geeft in art. 51 de bijzondere
voorwaarden, waaraan de in dezen noodtoestand verkeerende moet
voldoen, wil hij zich straffeloosheid waarborgen.
Art. 51 W.v.S. erkent het overwicht van den ambtsplicht niet.
Het nakomen van een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel brengt
straffeloosheid mede, wanneer voldaan is aan de objectieve voor
waarde, dat de nakoming ervan binnen den kring van onder
geschiktheid is gelegen van hem, die het bevel uitvoerde, en aan
de subjectieve voorwaarde, dat het bevel door hem te goeder
trouw als bevoegd gegeven is beschouwd. Hij die zich op het
bevel beroept, moet dan ook van deze twee voorwaarden op voor
den rechter overtuigende wijze doen blijken 1).
„Tegenover dit te goeder trouw beschouwen staat de wetenschap
„der onwettigheid, die het te kwader trouw uitvoeren van het bevel,
„alsof het bevoegdelijk gegeven was, meebrengt". 2)
„Tusschen beide in ligt de twijfel omtrent de bevoegdheid. Die
„twijfel kan geen reden tot straffeloosheid zijn."
Daar aan het objectieve vereischte, dat de nakoming van het
bevel binnen den kring der ondergeschiktheid ligt, in den regel
wel zal zijn voldaan, moet het criterium voor de al of niet
strafbaarheid van den mindere gezocht worden in diens goede
trouw. Kent hij de onbevoegdheid, dan zal hij strafbaar zijn
kent hij die niet, zoo blijve hij straffeloos. In geval van twijfel kan
de order, strikt genomen, nimmer te goeder trouw als bevoegd
gegeven worden beschouwd en zou dus strafbaarheid moeten
worden aangenomen. 3) De mindere bevindt zich hier in een uiterst
moeilijke positie aan den eenen kant de krachtige impuls tot
handelen, voortvloeiende uit het bevel, aan den anderen kant eene
eventueele strafrechtelijke aansprakelijkheid, wanneer hij het be-
318
b Zie van Hamel I, blz. 242 (derde druk),
b Aldus Noyon I, blz. 221 (2e druk).
3) In dezen zin: van Dijk, blz. 123; Eigeman in „Militaire gehoorzaam
heid", M. R. T. II, bzl. 181 en Heeris, M. R. T. XX, blz. 593.