staat dus voor de vraag Aan welk bevel moet ik nu gehoorzamen? Met een beroep op Binding toont dan de M. v. T. aan dat èn voor den persoon, die zich geplaatst ziet voor een dergelijk con flict, èn voor den rechter de oplossing der moeilijkheden naar een dadelijk voor de hand liggenden regel te vinden is, indien maar de wet geen beperkte omschrijving van de overmacht (den nood toestand) bevat. De Nederl. Wetgever heeft zich bij de samenstelling van het W.v.S. met voordacht onthouden van eene wettelijke omschrijving van die begrippen, en liet den noodtoestand opgaan in het begrip „overmacht". De ruime redactie van art. 48 Ind. W.v.S. biedt dus den militairen rechter de gelegenheid om in concreto de strafbaarheid der ongehoorzaamheid te toetsen en te laten af hangen van de omstandigheden. De rechter zal zich bij het afwe gen van de betrekkelijke waarde der verschillende plichten, die met elkaar in botsing kwamen hebben te richten naar de een voudige waarheid, die ook den mindere bij zijne handelwijze tot richtsnoer moet strekken, namelijk dat van twee kwaden steeds het minste verkieslijk is. De wetgever oordeelde het dan ook niet noodig, de noodzakelijk heid van uitzonderingen op den regel van onvoorwaardelijke ge hoorzaamheid in de wet neer te leggen. Een beroep op art. 48 Ind. W.v.S. waarborgt dus straffeloosheid, wanneer het gewichti ger bevel is nagekomen. 2) Het niet uitdrukkelijk aangeven van eene dusdanige regeling in het W.v.M.S. geeft dus den militair zoowel als den rechter de bevoegdheid elk geval op zichzelf te beoordeelen; niet het laat ste bevel, ook al wordt dit uitdrukkelijk herhaald, noch het bevel van den hoogsten zal den doorslag moeten geven, alléén het meerdere gewicht van de bevolen handeling zij criterium voor militair en rechter. Strafbaar is de mindere eerst dan, wanneer hij doorziet, dat het eerste bevel gewichtiger is dan het tweede, en hij desondanks toch het laatste bevel opvolgt. Men vergelijke met dit standpunt ons huidig art. 12 (3) R. K. laatste zinsnede. Een redactiewijziging in den geest van de zoo juist vermelde gedragslijn van den mindere, komt mij gewenscht voor. Nu is het merkwaardig te constateeren, hoe van militaire zijde voortdurend getracht is de gedragslijn van den ondergeschikte op dit stuk in een wetsartikel te formuleeren. Zoo ook de heer VER- HEY bij de Beraadslagingen in de Tweede Kamer op 15 Mei 1902. 3)Deze verzocht aan de Regeering, na tot de overtuiging te 322 h Zie I. M. T. 1935, blz. 175. 2Zie I. M. T. 1935, blz. 174 e.v. a) Zie I. M. T. 1935, blz. 179.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 52