zijn. gekomen, dat de rechter voor elk geval zal hebben uit te maken
of de militair naar zijn beste weten heeft gehandeld, „de toezegging
te willen doen om, in het Reglement van Krijgstucht concreet de
verschillende toestanden te omschrijven, en aan te geven hoe een
militair dan zal moeten handelen".
Zoowel de Regeeringscommissaris als de Regeering bij monde
van den Min. van Oorlog achtten het niet wenschelijk een derge-
lijken regel in de strafwet op te nemen, doch gaven de verzeke
ring, dat men voor zooveel noodig eene nadere regeling zou geven
in het Reglement op den Inwendigen Dienst, of wel in de andere
voorschriften.
De indertijd gedane verzekering heeft inderdaad uitwerking ge
vonden en onze huidige Indische artikelen 5 (3) Inw. Dienst en
12 (3) R. K. zijn daar een uitvloeisel van. Deze artikelen schrijven
uitdrukkelijk voor dat de mindere verplicht is te gehoorzamen aan
het laatste bevel, indien de laatste lastgever het door hem gegeven
bevel handhaaft, nadat de mindere dien lastgever bekend heeft ge
maakt met het vooraf door hem ontvangen bevel.
We komen nu voor de vraag te staan Wat toch moet de be
slissing van den rechter zijn, wanneer een mindere, geplaatst voor
een conflict van plichten, en wetende dat de eerste verplichting
gewichtiger is dan de tweede, het voorschrift van art. 5(3) Ind.
Dienst (of art. 12, derde lid, R. K.), dus het laatste bevel opvolgt
Niet-opvolging van het voorschrift valt immers onder art. 124 W.v.
s.
VAN DIJK (1930). „Aanteekeningen, enz.", bespreekt deze
kwestie 1en meent dat een beroep op den noodtoestand kan blij
ven gelden, nu aanwezig is de keuze tusschen het opvolgen van
het beter inzicht en het opvolgen van het dienstvoorschrift. Hij
vervolgt: M.i. kunnen wel door eene bepaalde regeling zooveel
mogelijk conflicten worden voorkomen, maar niets belet den rech
ter te oordeelen, dat onder de bijzondere omstandigheden van het
concrete geval „nood" aanwezig was. De regeling zal dan ook al
leen moeten worden beschouwd als een voorschrift hoe in normale
gevallen moet worden gehandeld om den militair van de verant
woordelijkheid te ontheffen" 2).
Maar hiermede is de kwestie nog niet afdoende opgelost.
De oplossing die EIGEMAN van de gestelde vraag geeft is de
volgende
is van oordeel dat waar de wetgever geen omschrijving van
het begrip „noodtoestand" geeft, maar wel in art. 124 W.v.M.S.
opzettelijke ongehoorzaamheid aan een „door of namens den Ko
323
fi Op blz. 122, noot (3).
20&—211 °°k G' J' W' Koolemans Beij™n, Handleiding, enz. 1898 blz.