is, volgt uit het art. 48 Ind. W. v. S., welk artikel de bevoegdheid
geeft om ongehoorzaam te zijn, zonder te kunnen worden gestraft".
„De bepaling is schadelijk. De rechter zal, indien zij wordt
opgenomen alleen vrijspreken in het eenige, in de wet voorziene
geval; in andere gevallen, waarvoor geen .speciale bepalingen zijn
gemaakt, niet. Bovendien, waarom dit geval alleen van toepassing
te verklaren op een bevelhebber, en niet op andere militairen?
Deze kunnen evenzeer in een dergelijk conflict van plichten ko
men. Waarom alleen in oorlogstijd? Elk oogenblik kan zulk een
conflict aanbrengen."
Ook nu zwichtte de Militaire Commissie voor de argumenten en
trok haar voorstel in.
Volgens EIGEMAN is het in de M. v. T. ingenomen standpunt,
de meest gewenschte regeling waar in 's lands belang het beginsel
der gehoorzaamheid in het leger gehuldigd wordt, daar is het ra
tioneel, wanneer door overmacht van dit beginsel moet worden
afgeweken, dat het eigen initiatief wordt vrijgelaten, „de onge
hoorzaamheid derhalve niet alleen volkomen geoorloofd, maar
zelfs plichtmatig is".
In de beschouwingen van den Generaal-Majoor Koolemans-
Beijnen in „de Militaire Spectator" 1883, blz. 914, wordt terecht
de klemtoon gelegd op het bezit van voldoende karakter-eigen
schappen om ongehoorzaam te durven zijn aan de gegeven beve
len. Met een beroep op een aantal voorbeelden uit de krijgsge
schiedenis bepleit deze autoriteit de wenschelijkheid van opna
me in de wet van een bepaling, die den rechter de bevoegdheid
geeft een bevelhebber vrij te spreken, indien hij tegen van elders
ontvangen bevelen had gehandeld, zelfs indien niet het succes
zijne handelingen had bekroond.
Op grond van het voorgaande zou het onjuist zijn te ontkennen,
dat de mindere een toetsingsrecht heeft in bepaalde gevallen.
Soms zelfs zal een toetsingsplicht moeten bestaan. De militair make
hiervan echter niet dan een zeer omzichtig gebruik ziet hij niet
bepaald in dat afwijking van het gegeven bevel noodzaak is, zoo
zal hij, als regel, hebben te gehoorzamen. Het zal voor den min
dere vaak uiterst moeilijk zijn te beoordeelen, of hij het gegeven
bevel al dan niet straffeloos onuitgevoerd kan laten. De mindere
handelt steeds op eigen verantwoordelijkheid. „Aprioristische
nadere aanwijzingen kunnen dienaangaande onmogelijk gegeven
worden, aangezien de vraag afhangt van allerlei speciale omstan
digheden. In ieder geval is het als een groote vooruitgang te be
schouwen, dat het vroegere begrip, alsof lijdelijke ongehoorzaam
heid onder alle omstandigheden plicht ware voor den militair,
voor de hier bedoelde opvatting heeft plaats gemaakt" x).
325
VAN DER HOEVEN II, blz. 236.