327
opzettelijk heeft nagelaten tegen den dader of de daders van voormelde
misdrijven de door het belang der zaak gevorderde maatregelen van geweld
naar vermogen aan te wenden, hebbende hij geen enkelen maatregel van
geweld tegen dien dader of die daders aangewend en integendeel eene afdeeling
politietroepen, die op het kazerneterrein aangekomen was om in geval van
wanordelijkheden, door de militairen gepleegd, daartegen met kracht te
kunnen optreden en de militaire overheden te assisteeren om die te onder
drukken, gelast zich van het kazerne-terrein te verwijderen, niettegen
staande hunne tegenwoordigheid ter plaatse en hunne assistentie onmisbaar,
althans dringend noodig waren, en daarna, nadat de wacht in het geweer
was gekomen om de ontstane bovenvermelde wanordelijkheden te onder
drukken, en de eerste luitenant V. als wachtcommandant de oproerige mui
tende menigte soldaten tot driemaal gesommeerd had om uiteen te gaan en
die lieden begonnen zich te verspreiden, den wachtcommandant gecomman
deerd met die wacht in te rukken;
Overwegende dat ter terechtzitting van het Hof hebben verklaard o.m.
de getuige
H. J. V., dat hij op 20 September 1926 als commandant van een der com
pagnieën van het 12e Regiment Infanterie zich bevond in de kazerne te A.;
dat hij aldaar vernam, dat er onder de militairen in de kazerne ongeregeld
heden plaats vonden;
dat hij zich onmiddellijk naar het wachtlokaal heeft begeven, alwaar hij
den kapitein K. aantrof;
dat er bij den hoofdingang van de kazerne een groot aantal militairen
samenschoolde, die zeer onrustig waren en luid joelden;
dat hij vernam, dat de kapitein G. zich tusschen die joelende menigte
bevond;
dat de ongeregeldheden en het gejoel steeds heftiger en dreigender werden,
zoodat hij ten slotte tot den kapitein K. zeide: „Kapitein, ik duld het niet
langer, ik roep de wacht in het geweer";
dat de kapitein K. daarop zeide: „goed, ik benoem jou tot wachtcomman
dant";
dat hij, getuige, toen de wacht in het geweer heeft doen komen en op
gerukt is in de richting van de samenscholende, luid schreeuwende en joe
lende militairen;
dat hij daarop, op een afstand van 15 Meter van de joelende en schreeu
wende menigte gekomen, heeft gesommeerd met luider stem: „Gehoorzaamheid
aan de wet, naar de kazerne, of geweld zal worden gebruikt";
dat op dit machtsvertoon de menigte uit elkaar stoof en uit dat kluwen de
kapitein G. als 't ware te voorschijn sprong en luide riep: „Schei uit met
dien onzin, ruk in, weg met die comedie, wij kunnen het hier alleen wel af';
dat de kapitein G. hem daarna nog eenige malen gelastte in te rukken,
waarop op zijn, getuige's, bevel de wacht is ingerukt, terwijl steenen en
aardkluiten haar werden achterna geworpen;
dat eenigen tijd daarna de Overste B. bericht zond, dat hij de wacht ter
assistentie noodig had;
dat hij, getuige, toen wederom aan 't hoofd van de wacht is opgerukt en
zich bij den Overste B. heeft gemeld;
dat de Overste B. hem gelast heeft, te sommeeren;
dat hij zulks met luider stem heeft gedaan;
dat hij daarna, op bevel van den Overste B., tweemaal in de lucht heeft
doen schieten en, toen dit niet afdoende bleek, rechtuit;
dat vóór nog geschoten was de kapitein G., die zich tusschen de joelende
en schreeuwende militairen bevond, te voorschijn kwam en met den arm
afwerende gebaren maakte;
dat het schemerdonker was;