Vooreerst eenige bijzonderheden over samenstelling en afme
tingen van het filmmateriaal.
De film, die in het normale bioscoopbedrijf gebruikt wordt, is
samengesteld uit nitrocellulose met een soms zeer hoog kamfer-
gehalte. Het materiaal is dus uitermate brandbaar en explosief,
dit laatste bij een temperatuur van 195 gr. C. Bij 90 gr. C. onder
gaat het materiaal een chemische verandering, zoodat een zorg
vuldig bewaren van het materiaal noodzakelijk is.
Het is niet te verwonderen, dat, na enkele groote bioscoopbran-
den in den aanvang van het bioscoopbedrijf, zeer strenge veilig
heidsmaatregelen en brandvoorschriften t.a.v. filmvertooningen
in het leven werden geroepen. Het voldoen aan bovenbedoelde ei-
schen bracht evenwel hooge kosten met zich mee. Laatstgenoemde
hebben de toepassing en ontwikkeling van de film ten behoeve van
onderwijs en opleiding steeds in den weg gestaan.
Na lang zoeken is men er in geslaagd de film van minder brand
baar materiaal te vervaardigen, nl. van acetylcellulose. Deze stof
heeft een veel hooger smeltpunt (190 gr. C.). Bij hoogere tempe
ratuur heeft een langzame verbranding plaats, terwijl de vlam
gemakkelijk te blusschen is. Deze z.g. onontvlambare film, of non-
flamfilm, ook wel veiligheidsfilm genaamd, is echter duurder zoo
wel in aanschaf als in gebruik, dit laatste door haar brosheid,
welke een groote slijtage veroorzaakt.
Om deze redenen wordt de non-flamfilm vrijwel niet door bios
coopexploitanten gevraagd. Men getroost zich liever éénmaal de
kosten van een brandvrije cabine, dan wekelijks hoogere bedragen
voor het huren der films neer te leggen. Voor incidenteel gebruik
van films, en dit is het geval bij het gebruik voor onderwijs en
opleiding, biedt deze film tal van voordeelen, omdat het brandge
vaar kan worden uitgeschakeld en de kostbare veiligheidsmaat
regelen in acht te nemen bij de vertooning van brandgevaarlijke
films dus achterwege kunnen blijven. Desondanks bleef de hooge
kostprijs van films en van projectietoestellen tot voor korten tijd
een ernstig bezwaar, vooral omdat alle benoodigdheden slechts in
één standaardmaat verkrijgbaar waren.
Daar toch de film het daglicht aanschouwde in een tijdperk
van internationale gedachtenwisseling op elk gebied ging men al
spoedig over tot normalisatie van film-afmetingen en van alle
voor opname en projectie benoodigde apparaten, een maatregel,
die ongetwijfeld tot een snelle uitbreiding van het bioscoopbedrijf
heeft bijgedragen, doch die anderzijds remmend heeft gewerkt
voor toepassing van de film voor onderwijs en opleidingsdoel
einden.
De film, die we hier op het oog hebben is de z.g. „normaalfilm",
welke een breedte heeft van 35 mm (Bijl. I, fig. 1). Tot vóór
426
Bijl. I: zie blz. 431.