op het moment der meting. Het verschil in afstand en zijd. richting van elk paar opvolgende punten t.o.v. S is een gegeven voor het afstandverloop en de doorzeiling. Voor het bepalen van de door zeiling wordt een andere methode gebruikt. Wanneer een doel zich voordoet, zal de vuurleider de eerste openingscommando's geven; hij bepaalt de beide tempo's, b.v. meettempo 30, vuurtempo 15, en wanneer hij zekerheid heeft dat beide posten op hetzelfde doel gericht staan commandeert hij aan (d) „beginnen". Op dit co. zal (d) telkens om de 30 sec. door de telefoon doorgeven: „aflezen", (f) en (h) hooren dit en herhalen dit luid voor (e) en (g)(e) leest op dat moment zijn kijkerstand af en (f) geeft deze door aan (d)(d) op zijn beurt geeft dezen stand weder door naar het planchet waar hij vlakbij zit. Intusschen heeft ook (g) op het co. „aflezen" zijn kijkerstand afgelezen, maar moet met het doorgeven naar het planchet (via (h)) wachten, tot dat de stand van den meetpost doorgegeven is en de lijn vrij is voor den stand van Z. Deze volgorde van eerst M en dan Z heeft de meeste voorkeur. Aangezien de standen van M vanuit de batterij worden opge meten, kunnen we hier de doorzeiling uit berekenen, het planchet wordt dan alleen gebruikt om het afstandverloop te bepalen. Is b.v. na het eerste co. „aflezen" de stand van M 61.58 en bij de tweede keer „aflezen" 61.63, dan weten we dat de zijw. ver plaatsing van het doel tijdens het meettempo -5 was. Het grooter worden der hoekmeterstanden duidt op een bewegend doel van links naar rechts, dus een negatieve doorzeiling. Het berekenen der doorzeiling (is zijw. verplaatsing gedurende het vuurtempo) door den st. wmr. geschiedt nu a.v. Hij schrijft de standen van M onder elkaar op; in beginsel wordt de doorzeiling uit minstens 5 metingen (4 verschillen) bepaald. Hij krijgt b.v.: 58.25) Meettempo is 30", 6 vuurtempo is 15", 58.31) dus de doorzeiling 7 voor de batterij is -SVj. 58.38) gemiddeld 7%o; 6 58.44) gemiddeld 7°/oo 8 58.52) Uit het afstandverloop maakt de st. wmr. nu op of hij -3 of -4 zal nemen; is het afstandverloop ook (dus een naderbij komend schip), dan neemt hij -4 omdat hij kan verwachten dat door het kleiner worden van den afstand de doorzeiling steeds grooter wordt; in het omgekeerde geval neemt hij -3. Merkt nu de st. wmr. tijdens het verloop der metingen op, dat het verschil der standen niet meer gemiddeld 7 bedraagt, dan re- 450

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1935 | | pagina 42