kent hij opnieuw de doorzeiling uit en geeft deze nieuwe door
zeiling weer door aan den O.C.
De st. wmr. heeft nu zijn doorzeiling bepaald, hij weet dus ook
over hoeveel %o het schip zich gedurende 1 sec. verplaatst. Dit
aantal p noemende, zal, bij directe richting het projectiel altijd t
(vluchttijd X P°/oo achter het doel vallen („achter" voor gezien
uit de bewegingsrichting).
We moeten dus richten op een punt dat t X P °/oo vóór het doel
ligt; we moeten dus een zekeren „voorloop" aan den vuurmond
geven. Het berekenen van dezen voorloop is eveneens het werk
van den st. wmr. Hij kan hiertoe gebruik maken van een tabel
zooals in de bijlage 2 schematisch is aangegeven voor 7 Vd. St. G.
Op de grootere afstanden (bij indirecte richting) zal rekening ge
houden moeten worden met de dan optredende aanvullende C.D.
Zoowel bij de directe, als bij de indirecte richting wordt de voor
loop slechts eenmaal aan de batterij gecommandeerd; treedt, door
verandering van afstand (t) of/en doorzeiling (p) een andere
voorloop op, dan geeft de st. wmr. dezen nieuwen voorloop door
aan den O.C. Deze laatste echter commandeert alleen het verschil
aan de batterij.
Bij de directe richting staan de richtkijkers dus steeds gesteld
op den voorloop; bij de indirecte richting geven we bovendien elk
tempo een verandering van kijkerstand gelijk aan de doorzeiling.
We blijven gedurende een tempo met een bepaalden kijkerstand
op ons hulprichtpunt gericht; gedurende dat tempo verplaatst het
doel zich zijdelings over de doorzeiling en brengen we deze na het
tempo weder aan.
Om de oogen van de doorzeilingmeters niet te veel te vermoeien,
verdient het aanbeveling dat (d) 5 sec. voor het co. „aflezen" hen
waarschuwt door te roepen: 25 (als het meettempo 30 is), (f) en
(h) geven dit door aan (e) en (g) en dan weten zij dat ze nog 5
sec. de tijd hebben om precies op het richtpunt gericht te komen
en te blijven.
Na op het co. „aflezen" hun stand te hebben afgelezen, hebben
ze even den tijd om hun oogen te ontspannen. Het behoeft wel geen
nader betoog, dat verandering van richtpunt tijdens het meten
niet geoorloofd is.
Men zou ook de doorzeiling kunnen opmeten door te zorgen, dat
op het eerste co. „aflezen" het midden der kruisdraden op het
richtpunt gericht staat en dan bij de tweede „aflezen" het aantal
°/oo van de horizontaal verdeelde glasplaatlij n waarover het punt
zich verplaatst heeft af te lezen. We zouden echter daarna het
midden der kruisdraden weer op het richtpunt terug moeten bren
gen; dit vordert eenigen tijd waarin het doel zich verplaatst en we
zouden dus het tweede tempo moeten overslaan alvorens opnieuw
een meting te verrichten. Bovendien loopt men bij snelvarende
doelen de kans, dat het doel vóór het verstrijken van het tempo
451